ECLI:NL:CRVB:2000:3
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.G. Treffers
- G.A.J. van den Hurk
- J.M.A. van der Kolk-Severijns
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag IOAZ-uitkering na beëindiging van het bedrijf
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam, waarin zijn aanvraag voor een IOAZ-uitkering werd afgewezen. De aanvraag was gedaan op 12 mei 1996, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat deze aanvraag niet in behandeling kon worden genomen omdat appellant zijn bedrijf had beëindigd voordat hij de aanvraag indiende. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 30 november 1999, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. D. Simons, en de gemeente Amsterdam werd vertegenwoordigd door mr. I. van Kesteren.
De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag van appellant in strijd was met artikel 5, tweede lid van de IOAZ, dat bepaalt dat een aanvraag voor een uitkering niet kan worden ingediend na de beëindiging van het bedrijf. Appellant had betoogd dat de bepaling alleen zou gelden voor de toekenning van een uitkering met terugwerkende kracht, maar de Raad heeft dit standpunt verworpen. De Raad heeft geconcludeerd dat de voorwaarden voor het recht op uitkering voor gewezen zelfstandigen, zoals gedefinieerd in artikel 2, eerste lid van de IOAZ, niet zijn vervuld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 januari 2000, waarbij de voorzitter en de leden van de Raad hun beslissing hebben vastgelegd.