Het hoger beroep van het College is gericht tegen het oordeel
van de rechtbank dat het College verplicht was om bij besluit
1 tevens te beslissen over het verzoek om vergoeding van de
kosten van rechtsbijstand in de bezwaarschriftprocedures.
Daartoe is in het aanvullend beroepschrift onder meer het
volgende naar voren gebracht:
"Wat betreft het in de bezwaarfase gedane verzoek om
schadevergoeding was er echter nog helemaal geen
besluit dat kon worden heroverwogen. Wij zijn dan
ook van mening dat het verzoek om schadevergoeding
moet worden opgevat als een aanvraag waarop eerst
een primair besluit dient te worden genomen. Daarna
kan de betrokkene hierover een bezwaarschrift indienen.
Het meteen meenemen van een verzoek om schadevergoeding
in de bezwaarschriftenprocedure, hetgeen de bestuursrechter
op pragmatische gronden voorstaat, is in strijd met het systeem
van de Awb dat er van uitgaat dat na een primair besluit altijd
eerst de bezwaarschriftprocedure moet worden doorlopen, alvorens
een beroep op de rechtbank mogelijk is (art. 7:1 Awb).
Wij hebben deze redenering (op het verzoek tot
schadevergoeding in de bezwaarfase dient eerst een,
van het besluit op het bezwaarschrift losstaand,
primair besluit te worden genomen) kort geleden
reeds aan uw Raad voorgelegd. In de uitspraak d.d.
28 mei 1996 (reg.nr. 95/6061 ABW), waarvan wij
volledigheidshalve een kopje bijvoegen, redeneert uw
Raad als volgt:
"Ingevolge artikel 1:5, eerste lid, van de Awb wordt
onder het maken van bezwaar verstaan het gebruik
maken van de ingevolge een wettelijk voorschrift
bestaande bevoegdheid, voorziening tegen een besluit
te vragen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:11 van de Awb
dient een heroverweging van het bestreden besluit
plaats te vinden indien het bezwaar ontvankelijk is.
In casu gaat het om de namens appellant gevraagde
voorziening tegen het besluit van gedaagde van
25 mei 1994, dat strekte tot beëindiging van de aan
appellant toegekende ABW-uitkering. De gevraagde
voorziening heeft geleid tot herroeping van dat
besluit door gedaagde.
Naar het oordeel van de Raad behoefde gedaagde,
gelet op het vorenstaande, in het kader van de
onderhavige bezwaarschriftprocedure niet tevens te
beslissen over het verzoek om vergoeding van de
kosten van rechtsbijstand in die procedure. Op dat
laatste verzoek is afwijzend beslist bij besluit van
6 december 1994. Gedaagde heeft na bezwaar dit
besluit gehandhaafd bij besluit van 11 april 1996.".
Wij hebben de hierboven geciteerde uitspraak van uw
Raad reeds aangehaald in ons verweerschrift bij de
Rechtbank, doch zij overwegen dienaangaande dat uw
uitspraak ziet op een andere situatie. "Het betrof
in dit geval een vreemdeling als bedoeld in artikel
84, vierde lid, ABW, zodat op grond van artikel 84, vijfde lid,
ABW geen bezwaarfase behoefde te worden doorlopen.
Naar ons oordeel is uit de bewoordingen van uw
uitspraak echter duidelijk af te leiden dit hier in
het algemeen wordt gesteld dat een bestuursorgaan in
een bezwaarschriftprocedure niet tevens hoeft te
beslissen over het verzoek om vergoeding van
rechtsbijstand in die procedure.".