ECLI:NL:CRVB:1997:ZB7083

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 1997
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
96/8988 ABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van RWW-uitkering en ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een RWW-uitkering die aan de gedaagde was toegekend. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van de gemeente Noordwijkerhout, die het bezwaar van de gedaagde tegen een mededeling over de terugvordering ongegrond had verklaard. De mededeling, gedaan in een besluit van 3 november 1995, stelde dat de uitkering terugvorderbaar was tot een bedrag van maximaal f 4.692,30. De Raad oordeelt dat deze mededeling niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het niet gericht was op rechtsgevolg. Hierdoor was het bezwaar van de gedaagde ten onrechte ontvankelijk verklaard door de rechtbank. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarin is bepaald dat de gemeente een nieuw besluit moet nemen, maar bevestigt de uitspraak voor het overige. Tevens wordt de gemeente veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die zijn begroot op f 1.420,-. De uitspraak is gedaan op 29 juli 1997.

Uitspraak

96/8988 ABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
het College van burgemeester en wethouders van de
gemeente Noordwijkerhout, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is aan gedaagde bij besluit van
3 november 1995 met ingang van 6 september 1995 een
periodieke uitkering krachtens de Rijksgroepsregeling
werkloze werknemers (RWW) toegekend. De brief waarin dat
besluit bekend is gemaakt, bevat voorts de mededeling dat
de uitkering terugvorderbaar is gesteld tot een bedrag
van maximaal f 4.692,30.
Bij besluit van 27 februari 1996 heeft appellant het door
gedaagde ingediende bezwaar tegen laatstvermelde
mededeling ongegrond verklaard.
De Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage heeft bij de
aangevallen uitspraak van 31 juli 1996 het namens
gedaagde tegen het besluit van appellant van 27 januari
1996 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit
vernietigd en bepaald dat (thans) appellant een nieuw
besluit zal nemen met inachtneming van die uitspraak.
Appellant heeft daartegen op in het (aanvullend)
beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld
bij de Raad.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 17 juni 1997,
waar namens appellant is verschenen mr D. Witteman,
werkzaam bij de gemeente Noordwijkerhout.
Gedaagde is in persoon verschenen, bijgestaan door
mr D.M. van Genderen, advocaat en procureur te Utrecht.
II. MOTIVERING
Met ingang van 1 januari 1996 is de Algemene Bijstandswet
(ABW) ingetrokken en zijn de Algemene bijstandswet en de
Invoeringswet herinrichting Algemene Bijstandswet in
werking getreden.
Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt
beoordeeld aan de hand van de ABW en de daarop berustende
bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van
belang.
Namens appellant is aan gedaagde bij besluit van
3 november 1995 met ingang van 6 september 1995 een
RWW-uitkering toegekend. Aan de voet van dat besluit is
aan gedaagde onder meer het volgende medegedeeld:
"De uitkering is terugvorderbaar gesteld tot een
bedrag van maximaal f 4.692,30, daar uw vermogen,
gebonden in de door u bewoonde woonwagen, het vrij
te laten vermogen als bedoeld in artikel 8a van het
Bijstandsbesluit landelijke normering (Bln) met dat
laatstgenoemde bedrag overschrijdt.".
Nadat gedaagde bezwaar had gemaakt tegen deze mededeling,
is deze gehandhaafd bij het bestreden besluit van
27 februari 1996.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak van
31 juli 1996 het door gedaagde ingestelde beroep tegen
het besluit van appellant van 27 februari 1996 gegrond
verklaard en hiertoe overwogen dat het bestreden besluit
onvoldoende zorgvuldig is voorbereid.
Appellant heeft dit oordeel van de rechtbank in hoger
beroep bestreden.
De Raad heeft in dit geding primair de -door appellant en
de rechtbank onbeantwoord gelaten- vraag te onderzoeken
of de in de brief van 3 november 1995 opgenomen
mededeling dat de aan gedaagde toegekende uitkering tot
een bedrag van f 4.692,30 terugvorderbaar is als een
besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de
Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt.
Voor de beantwoording van die vraag is het van belang om
vast te stellen dat appellant aan zijn desbetreffende
mededeling artikel 58, tweede lid, van de ABW ten
grondslag heeft gelegd.
Die bepaling luidt als volgt:
Kosten van bijstand verleend over een periode gedurende
welke middelen of aanspraken op middelen aanwezig zijn
waarover nog niet kan worden beschikt, worden van de
betrokkene teruggevorderd tot het bedrag waarover
krachtens die middelen of aanspraken later wordt of kan
worden beschikt. Voorzover die middelen overeenkomstig
artikel 7 buiten beschouwing zouden zijn gelaten indien
zij reeds bij de aanvang van de periode ter beschikking
van de betrokkene zouden hebben gestaan, blijft
terugvordering achterwege.
Naar het oordeel van de Raad volgt uit deze bepaling dat
het antwoord op de vraag of verleende bijstand kan worden
teruggevorderd en zo ja, tot welk bedrag, wordt bepaald
door de waarde van de middelen op het moment dat de
betrokkene daarover daadwerkelijk beschikt of kan
beschikken. Gezien het toekenningsbesluit lag dat moment
nog in het verschiet voor gedaagde.
Voorzover appellant beoogt met het "terugvorderbaar
stellen" een verjaringstermijn te stuiten wijst de Raad
erop dat blijkens artikel 61d van de ABW in de gevallen
bedoeld in de artikelen 58 en 59 niet de in artikel 61d
vermelde termijn geldt.
Uit het vorenoverwogene volgt dat de mededeling van
appellant aangaande "terugvorderbaarheid" in het besluit
van 3 november 1995 naar het oordeel van de Raad dient te
worden aangemerkt als een aankondiging dat de aan
gedaagde te verstrekken bijstand te zijner tijd op grond
van artikel 58 van de ABW van hem zal worden
teruggevorderd. Die aankondiging is niet gericht op
rechtsgevolg, omdat aan de vaststelling welk vermogen bij
de aanvang van de bijstandsverlening ter beschikking van
gedaagde stond, voor de eventuele toepassing van artikel
58 van de ABW in de toekomst geen zelfstandige betekenis
toekomt.
Derhalve kan deze mededeling niet worden aangemerkt als
een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van
de Awb en evenmin als een daarmee gelijk te stellen
handeling als omschreven in artikel 34 van de ABW,
waartegen ingevolge de artikelen 7:1 en 8:1 van de Awb
bezwaar, respectievelijk beroep is opengesteld.
Het vorenstaande brengt met zich, dat appellant het
bezwaar van gedaagde gericht tegen evengenoemde
mededeling, ten onrechte ontvankelijk heeft geacht.
Derhalve had de rechtbank het bestreden besluit op deze
grond dienen te vernietigen.
De aangevallen uitspraak kan echter, zij het met
verbetering van de gronden, in stand blijven, voor zover
daarin het inleidend beroep tegen het bestreden besluit
van 27 februari 1996 gegrond is verklaard en dat besluit
is vernietigd.
De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor
zover daarin is bepaald dat appellant een nieuw besluit
dient te nemen met inachtneming van die uitspraak.
De Raad acht voorts termen aanwezig om onder toepassing
van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak
te voorzien, en te bepalen dat het bezwaar van gedaagde
alsnog niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Mede in aanmerking genomen dat appellant ten aanzien van
de mededeling met betrekking tot terugvordering ten
onrechte een rechtsmiddel heeft aangegeven, acht de Raad
termen aanwezig appellant in de proceskosten van gedaagde
in hoger beroep te veroordelen. Deze kosten zijn begroot
op f 1.420,-- als kosten van verleende rechtsbijstand bij
de Raad.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarin is
bepaald dat appellant een nieuw besluit zal nemen met
inachtneming van die uitspraak;
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover
aangevochten, voor het overige;
Verklaart het bezwaar van gedaagde alsnog
niet-ontvankelijk;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van gedaagde tot
een bedrag groot f 1.420,--, te betalen door de gemeente
Noordwijkerhout aan de griffier van de Raad.
Aldus gegeven door mr C.G. Kasdorp als voorzitter en
mr G.A.J. van den Hurk en mr J.M.A. van der
Kolk-Severijns als leden, in tegenwoordigheid van D.
Nebbeling als griffier en uitgesproken in het openbaar op
29 juli 1997.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) D. Nebbeling.