E N K E L V O U D I G E K A M E R
het Landelijk instituut sociale verzekeringen, appellant,
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Met ingang van 1 maart 1997 is de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 treedt het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) in de plaats van de betrokken bedrijfsvereniging. In het onderhavige geval is het Lisv in de plaats getreden van de Bedrijfsvereniging voor Overheidsdien-sten. In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het bestuur van deze bedrijfsvereniging.
Appellant is op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank te Dordrecht onder dagtekening 22 maart 1996 tussen partijen gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 12 augustus 1997, waar voor appellant is verschenen M.J.H. Steeghs, werkzaam bij Gak Nederland B.V., terwijl gedaagde niet is verschenen.
Bij beslissing van 17 mei 1993 heeft appellant de uit-keringen van gedaagde ingevolge de Algemene Arbeidson-geschiktheidswet (AAW) en de Wet arbeidsongeschikt-heidsvoorziening militairen (WAMIL), welke laatstelijk
werden berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% respectievelijk 45 tot 55%, met ingang van 1 april 1993 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Bij besluit van 20 april 1994 heeft appellant de uit-kering van gedaagde ingevolge de AAW ingaande 1 juli 1994 ingetrokken en gedaagdes uitkering ingevolge de WAMIL met ingang van dezelfde datum herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschikt¬heid van 15 tot 25%.
Gedaagde heeft zowel tegen de beslissing van 17 mei 1993 als tegen het besluit van 20 april 1994 beroep ingesteld.
Tijdens de procedure in eerste aanleg heeft appellant de rechtbank bij brief van 12 december 1995 bericht dat hij beide hiervoor vermelde beslissingen niet langer hand-haaft.
Vervolgens heeft de rechtbank gedaagde verzocht aan te geven welk belang hij nog heeft bij een vernietiging van de bestreden beslissingen, waarop van de zijde van gedaagde is geantwoord.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, onder overweging dat gedaagde desgevraagd niet een rechtens relevant belang bij vernietiging van de bestreden beslissingen heeft gesteld, het tegen die beslissingen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Voorts heeft de rechtbank bevolen dat appellant het door gedaagde betaalde griffierecht vergoedt en appellant veroordeeld in de proceskosten welke gedaagde in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, welke kosten zijn begroot op f 1.775,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Appellant heeft tegen deze uitspraak hoger beroep inge-steld uitsluitend voor zover hij daarbij is veroordeeld in de proceskosten. In zijn aanvullend beroepschrift heeft appellant -onder aanduiding van gedaagde als verweerder- het volgende aangevoerd:
"Verweerder heeft zich laten bijstaan door de Stichting Rechtsbijstand Dienstplichtigen. Deze stichting wordt gesubsidieerd door het Ministerie van Defensie en verleent kostenloze rechtsbijstand. Verweerder heeft dan ook terzake van de hem ver-leende rechtsbijstand geen kosten behoeven te maken, zodat naar ondergetekendes oordeel voor een proces-kostenveroordeling geen plaats is. Ondergetekende verwijst naar de bijgevoegde uitspraak van uw Raad van 11 mei 1995, AMP 1994/48+49.".
De Raad, zich beperkend tot dit geschilpunt, kan zich geheel verenigen met dit betoog, zodat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten dient te worden vernietigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuurs¬recht.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover appellant daarbij is veroordeeld in de proceskosten van gedaagde tot een bedrag van f 1.775,-.
Aldus gegeven door mr K.J.S. Spaas in tegenwoordigheid van mr A.W.M. van Bommel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 september 1997.
(get.) A.W.M. van Bommel.