In deze zaak heeft de Centrale Grondkamer op 12 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van de pachtprijs voor bedrijfsgebouwen en landbouwgrond. De zaak betreft een geschil tussen [naam BV] B.V., hierna te noemen pachtster, en de Gemeente Bergen, hierna te noemen verpachtster. De Centrale Grondkamer heeft in een eerdere tussenbeschikking van 29 juni 2023 partijen in de gelegenheid gesteld om informatie te verstrekken over de hoogte van de waterschapslasten en te reageren op de genoemde bedragen en berekeningen. De pachtprijs voor de bedrijfsgebouwen werd vastgesteld op € 70.000 per jaar, terwijl de totale jaarlijkse pachtprijs voor de pachtster was overeengekomen op € 223.765, inclusief waterschapslasten.
De Centrale Grondkamer heeft in haar beoordeling de argumenten van beide partijen overwogen. Pachtster was van mening dat de herziening van de pachtprijs voor de gebouwen niet correct was en dat de pachtprijs voor de bedrijfsgebouwen hoger zou moeten zijn. De Centrale Grondkamer heeft echter geoordeeld dat de pachtprijs voor de bedrijfsgebouwen op € 70.000 moet blijven, omdat dit bedrag marktconform is en niet voldoende gemotiveerd is betwist door de verpachtster.
De uiteindelijke beslissing van de Centrale Grondkamer was om de pachtprijs te herzien naar € 183.527 per jaar, ingaande 1 januari 2021. Dit bedrag is lager dan de eerder door de grondkamer vastgestelde pachtprijs, wat aanleiding gaf tot de vernietiging van de eerdere beschikking. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in pachtovereenkomsten en de noodzaak om de pachtprijs te herzien op basis van actuele gegevens.