In deze zaak heeft de Centrale Grondkamer op 2 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de goedkeuring van een geliberaliseerde pachtovereenkomst tussen BPD Ontwikkeling B.V. en Maatschap [naam maatschap]. De pachtovereenkomst betreft de verpachting van percelen grasland in [woonplaats], met een totale oppervlakte van 3.41.30 ha en een jaarlijkse pachtprijs van € 3.840,--. De overeenkomst is aangegaan voor de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2024. Een belangrijk aspect van deze overeenkomst is het beding tot tussentijdse beëindiging, dat de verpachter het recht geeft om de overeenkomst op te zeggen indien de bestemming van het gepachte wijzigt en deze wijziging in overeenstemming is met het algemeen belang, zonder dat de pachter recht heeft op enige vergoeding.
De Centrale Grondkamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de beëindigingsgrond in het tussentijdse beëindigingsbeding objectief bepaalbaar moet zijn. Dit betekent dat de omstandigheden waaronder de overeenkomst kan worden beëindigd niet enkel afhankelijk mogen zijn van de wil van de verpachter. De Centrale Grondkamer heeft eerder in vergelijkbare zaken (de zogenaamde Landbankzaken) geoordeeld dat het in het belang van zowel de verpachter als de pachter is dat er ruimte is voor geliberaliseerde pachtovereenkomsten met een tussentijdse beëindigingsbeding.
In deze zaak heeft de Centrale Grondkamer geconcludeerd dat de wijziging van de bestemming van het gepachte, mits deze in overeenstemming is met het algemeen belang, een objectief bepaalbare gebeurtenis is. Daarom heeft de Centrale Grondkamer besloten dat het beding tot tussentijdse beëindiging goedgekeurd kan worden. De eerdere beschikking van de grondkamer, die de overeenkomst had gewijzigd, is vernietigd en de oorspronkelijke overeenkomst is goedgekeurd.