Bijlage
Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies
Artikel 2.15.2. Subsidieverstrekking
1. De Minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een terreinbeheerder of een deelnemer in een samenwerkingsverband, waaraan één of meerdere partijen deelnemen die terreinbeheerder zijn voor een project bestaande uit één of meer natuurherstelmaatregelen die leiden tot verbetering van de kwaliteit of uitbreiding van de oppervlakte van stikstofgevoelige natuurlijke habitats of habitats van soorten.
2. De Minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een natuurlijke persoon, ondernemer, stichting, vereniging of andere rechtspersoon voor het zelfstandig of in een samenwerkingsverband verwerven van landbouwgrond gelegen binnen Natuurnetwerk Nederland ten behoeve van een project als bedoeld in het eerste lid.
3. Voor de toepassing van het eerste lid worden Natura 2000-gebieden aangewezen als natuurerfgoed als bedoeld in artikel 53, tweede lid, onderdeel b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
4. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden aangevraagd door een terreinbeheerder, indien het terrein niet in erfpacht is uitgegeven en op dit terrein geen recht van beklemming rust.
Artikel 2.15.5. Verdeling subsidieplafond
De Minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.
Artikel 2.15.7. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie, indien:
a. het project niet past binnen:
1⁰. de doelstelling, bedoeld in artikel 53, tweede lid, onderdeel b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, indien de aanvrager niet hoofdzakelijk actief is in de primaire landbouwproductie;
2⁰. de doelstelling, bedoeld in artikel 14, derde lid, onderdelen e, f en g, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, indien de aanvrager hoofdzakelijk actief is in de primaire landbouwproductie;
b. het project niet in overeenstemming is met de wetgeving van de Europese Unie en met de nationale milieubeschermingswetgeving als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;
c. de verlening van subsidie in strijd zou zijn met de verboden of beperkingen, bedoeld in artikel 14, tiende lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;
d. de aanvrager kwalificeert als grote onderneming en hoofdzakelijk actief is in de primaire landbouwproductie;
e. de aanvrager mede actief is in de primaire landbouwproductie, en niet met passende middelen zoals een scheiding van de activiteiten of een uitsplitsing van de kosten kan aantonen dat de subsidie uitsluitend ten goede komt aan de natuurherstelmaatregel of natuurherstelmaatregelen, bedoeld in artikel 2.15.2, eerste lid;
f. de aanvrager een publiekrechtelijke rechtspersoon, met uitzondering van een waterschap, is;
g. de natuurherstelmaatregel of natuurherstelmaatregelen, bedoeld in artikel 2.15.2, eerste lid, is of zijn opgenomen in een beheerplan als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Wet natuurbescherming om te worden uitgevoerd in het tijdvak, bedoeld in artikel 2.3, vierde lid, van de Wet natuurbescherming waarin de aanvraag om subsidie is ingediend;
h. de kwaliteit van het projectplan onvoldoende is;
i. de subsidiabele kosten minder dan € 25.000 bedragen;
j. de aanvrager die de subsidie, bedoeld in artikel 2.15.2, tweede lid, aanvraagt hoofdzakelijk actief is in de primaire landbouw;
1°. na toepassing van artikel 2.15.7a, eerste lid, op één van de onderdelen a tot en met d, nul punten is toegekend;
2°. na toepassing van artikel 2.15.7a, eerste lid, onderdeel e, minder dan twee punten zijn toegekend;
l. een document als bedoeld in artikel 2.15.10, derde lid, onderdeel g, onder 4°, ontbreekt.
Artikel 2.15.7a. Rangschikkingscriteria
1. De Minister kent een aanvraag een hoger aantal punten toe, naarmate:
a. de effectiviteit van het projectplan hoger is;
b. de duurzaamheid van het project hoger is;
c. de urgentie van het project hoger is;
d. de efficiëntie van het project hoger is;
e. de haalbaarheid van het project hoger is.
2. Voor de rangschikking wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdelen a en c, vermenigvuldigd met drie, voor het eerste lid, onderdelen b en d, vermenigvuldigd met twee, en vervolgens bij elkaar opgeteld.
3. Het aantal punten bedraagt bij onderdelen a en c van het eerste lid ten hoogste vijftien punten, bij de onderdelen b en d van het eerste lid ten hoogste tien punten en bij onderdeel e van het eerste lid ten hoogste vijf punten.
4. De Minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger, naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.
5. De Minister verdeelt het subsidieplafond onder de aanvragen die het hoogste zijn gerangschikt.
6. Indien aan twee of meer aanvragen voor een project dat bijdraagt aan de doelstellingen als bedoeld in artikel 2.15.2, eerste lid, in totaal een gelijk aantal punten is toegekend, rangschikt de Minister een aanvraag hoger, naarmate meer punten zijn toegekend aan respectievelijk de onderdelen a, c, b, d en e, van het eerste lid.