In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan over twee hoger beroepen van de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur tegen uitspraken van de rechtbank Rotterdam. De slachterij was beboet wegens overtredingen van artikel 4, eerste lid, van Verordening 1099/2009, die voorschrijft dat een verdovingsmethode die niet de onmiddellijke dood tot gevolg heeft, gevolgd moet worden door een methode die de dood garandeert. In zaak 23/1630 oordeelde de rechtbank dat de slachterij niet voldoende was bewezen dat zij het varken niet correct had geslacht. De minister ging in hoger beroep en het College oordeelde dat de minister met de bevindingen in het rapport van de toezichthouder voldoende had aangetoond dat de slachterij de overtreding had begaan. In zaak 23/1997 verklaarde de rechtbank het beroep van de slachterij ongegrond, omdat vast was komen te staan dat de eenvoudige bedwelming niet was gevolgd door een methode die de dood garandeert. Het College bevestigde deze uitspraak. De zitting vond plaats op 13 januari 2025, en de uitspraak werd gedaan op 18 februari 2025.