ECLI:NL:CBB:2025:592

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
24/33
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van subsidie op basis van de Investeringsregeling POP3+ 2022 en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de maatschap beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun subsidieaanvraag op grond van de Investeringsregeling POP3+ 2022. De minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur heeft op 26 september 2023 de aanvraag afgewezen, omdat het subsidieplafond was overschreden. De maatschap had weliswaar de maximale duurzaamheidsscore behaald, maar kwam niet in aanmerking voor subsidie door de loting binnen de groep van aanvragen met maximale scores. De maatschap stelde dat de minister hen de verwachting had gewekt dat de aanvraag zou worden gehonoreerd, gebaseerd op een brief van 17 juli 2023. De minister betwistte dit en stelde dat de brief geen concrete toezegging bevatte.

Tijdens de zitting op 17 september 2025 werd duidelijk dat de maatschap de brief als een indicatie voor toekenning had geïnterpreteerd, maar het College van Beroep voor het Bedrijfsleven oordeelde dat de brief te algemeen was om als individuele toezegging te worden beschouwd. Het College concludeerde dat de maatschap niet kon aantonen dat er een gerechtvaardigd vertrouwen was gewekt dat de subsidie zou worden verleend. Bovendien werd vastgesteld dat de minister zich aan de procedures had gehouden, ondanks de lange wachttijd voor de beslissing. Het College verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 24/33

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2025 in de zaak tussen

[naam 1] , te [woonplaats] (maatschap)

en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigde: mr. N. Adams)

Procesverloop

Met het besluit van 26 september 2023 heeft de minister de subsidieaanvraag van de maatschap op grond van de Investeringsregeling POP3+ 2022, neergelegd in titel 4.7 van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies (Regeling), afgewezen.
Met het besluit van 28 november 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de maatschap ongegrond verklaard.
De maatschap heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 17 september 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam 2] namens de maatschap, en de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Deze zaak gaat over subsidie voor een investering in een schijveneg en een spit-zaaicombinatie die de maatschap heeft aangevraagd in de categorie Natuurinclusieve landbouw en kringlooplandbouw.
1.2
De minister heeft de aanvraag van de maatschap afgewezen. De Regeling kent een subsidieplafond. Omdat er meer aanvragen binnen zijn gekomen dan er budget beschikbaar was, zijn de aanvragen gerangschikt op duurzaamheidsscore en is er vervolgens geloot. De maatschap heeft wel de maximale duurzaamheidsscore behaald, maar is in deze loting binnen deze groep van maximale scores niet hoog genoeg geëindigd op de rangschikkingslijst om voor subsidie in aanmerking te komen. De aanvraag is dus afgewezen omdat er anders een overschrijding zou zijn van het subsidieplafond.
Wettelijk kader
2 Het toepasselijke wettelijk kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt onderdeel uit van de uitspraak.
Standpunten van partijen
3.1
De maatschap voert in beroep aan dat bij haar de verwachting is gewekt dat haar aanvraag zou worden gehonoreerd. Dit is gebeurd bij brief van 17 juli 2023 van de minister aan de maatschap. In die brief informeert de minister de maatschap over de status van haar subsidieaanvraag. De minister maakt daarin onderscheid tussen verschillende categorieën: degenen die al een positief besluit hebben gekregen, degenen die al een afwijzing hebben gekregen en degenen die nog geen beslissing op hun aanvraag hebben gekregen. De maatschap valt op 17 juli 2023 in deze laatste categorie. De passage uit de brief die daarop betrekking heeft, luidt als volgt:
“Heeft u nog geen beslissing op uw subsidieaanvraag gekregen?
U ontvangt de beslissing op uw aanvraag uiterlijk 29 september 2023. Eerder gaven wij aan dat u deze uiterlijk 4 juli 2023 zou krijgen. Maar omdat we meer aanvragen kunnen goedkeuren kost het meer tijd om ze allemaal te beoordelen. De aanvragen die we met de budgetverhoging goedkeuren staan op een hoge positie in de loting. En ze voldoen aan de voorwaarden van de subsidie.”
De maatschap heeft hier ten eerste uit afgeleid dat de optie ‘er worden nog afwijzingen gestuurd’ niet is genoemd. Ook aanvragen die te laag op de lotingslijst staan, worden niet genoemd. Blijkbaar zijn alle afwijzingen al verstuurd en gaat het nu om het beoordelen van de aanvragen die hoog genoeg staan. En om ze allemaal te beoordelen, is meer tijd nodig. Daar gaat de brief volgens de maatschap over. De maatschap heeft nog geen afwijzing gehad en leidt uit deze brief af dat ze in de beoordelingsfase voor toekenning zit. Volgens de maatschap ademt de hele brief daarmee (indirect) uit dat als een aanvrager nog geen brief heeft ontvangen, de toekenning nabij is. Dit alles maakt dat de maatschap verwachtte dat de subsidie zou worden verleend. De maatschap meent daarom dat de subsidie moet worden toegekend. Dit moet ook omdat de minister zich niet aan de eigen beslistermijn en procedures heeft gehouden. Als dit niet kan, wil de maatschap dat de bestuursrechter de minister aanspreekt. Burgers worden immers ook aan de regels en termijnen van de overheid gehouden.
3.2
Volgens de minister heeft de maatschap aan de brief van 17 juli 2023 niet het vertrouwen kunnen ontlenen dat de subsidie zou worden toegekend. De brief is weliswaar ongelukkig geformuleerd, maar bevat geen concrete toezegging op individueel niveau, waardoor de aanvraag van de maatschap zou moeten worden gehonoreerd. De minister betreurt het dat de maatschap langer heeft moeten wachten op de beslissing. Overschrijding van de beslistermijn levert echter geen grond op voor toewijzing van de subsidie.
Beoordeling door het College
Is de weigering van de subsidie in strijd met het vertrouwensbeginsel?
4.1
Volgens rechtspraak van het College (zie de uitspraak van het College van 17 november 2020, ECLI:NL:CBB:2020:852) moeten voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel drie stappen worden doorlopen. De eerste stap is dat de betrokkene aannemelijk moet maken dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of, en zo ja hoe, het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Indien beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. In het kader van die derde stap zal de vraag moeten worden beantwoord wat de betekenis van het gewekte vertrouwen is bij de uitoefening van de betreffende bevoegdheid, zoals hier of het gewekte vertrouwen ertoe moet leiden dat de subsidie alsnog moet worden verleend.
4.2
Naar het oordeel van het College is aan de eerste stap niet voldaan. Op de zitting heeft de maatschap duidelijk gemaakt hoe de brief is opgevat. Het College begrijpt dat bij de maatschap wellicht een verkeerde indruk is ontstaan. Maar het vertrouwensbeginsel gaat niet zo ver dat de brief van 17 juli 2023 is op te vatten als een individuele toezegging van de minister aan de maatschap dat de subsidie zou worden verleend. De brief is daarvoor te algemeen van aard en bevat informatie voor diverse groepen aanvragers: de ondernemingen wiens aanvraag is gehonoreerd, afgewezen of degenen die nog in afwachting zijn zoals de maatschap. Juist het algemene karakter draagt bij aan de verwarring die de maatschap heeft ervaren. Dat maakt tegelijkertijd ook dat de brief naar het oordeel van het College niet is op te vatten als een individueel gedane toezegging. De minister heeft erkend dat de passage waar de maatschap op wijst ongelukkig is geformuleerd. Die passage bevat naar het oordeel van het College echter geen toezegging tot subsidieverlening.
4.3
De beroepsgrond slaagt niet.
Is er een andere grond waarop de subsidie toch kan worden verleend?
5.1
Volgens de maatschap moet de subsidie toch worden toegekend omdat de minister zich niet aan de eigen regels en procedures heeft gehouden. Naar het oordeel van het College leveren deze omstandigheden geen grondslag op om de subsidie alsnog aan de maatschap te verstrekken. Het College licht dit als volgt toe.
5.2
Subsidie komt uit de publieke middelen en kan in de regel alleen worden verstrekt als er een wettelijk voorschrift is dat daarvoor de grondslag is. Voor de subsidie waar het in deze zaak over gaat (Investeringssubsidie POP 3+ 2022), is de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies de grondslag. De subsidie is opengesteld in de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022. Dit zijn specifieke regelingen waarin staat omschreven onder welke voorwaarden een aanvrager in aanmerking komt voor de investeringssubsidie. Het niet halen van beslistermijnen of het niet zorgvuldig communiceren door de minister staan hier niet genoemd als gronden voor toekenning. Ook coulance biedt geen grondslag voor deze subsidie.
5.3
Het College begrijpt dat het voor de maatschap lang heeft geduurd voordat op haar aanvraag is beslist. De beslistermijn is meermaals verlengd. De laatste keer is dit ook te laat aan de maatschap meegedeeld. De maatschap heeft er ook op gewezen dat de termijnen waaraan zij zich moet houden, wel altijd strikt worden gehandhaafd. Deze ongelijkheid in spelregels wordt als oneerlijk ervaren. De minister heeft gezegd dit te betreuren. Naar het oordeel van het College levert deze handelwijze van de minister echter geen grond op om de subsidie alsnog te verlenen. De regels in 5.2 bieden daarvoor geen ruimte of aanknopingspunten.
Slotsom
6 Het beroep is ongegrond.
7 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. de Kruif, in aanwezigheid van B. van den Bergh, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 november 2025.
w.g. C. de Kruif w.g. B. van den Bergh

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:25, eerste en tweede lid
1. Een subsidieplafond kan slechts bij of krachtens wettelijk voorschrift worden vastgesteld.
2. Een subsidie wordt geweigerd voor zover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.
Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies
Artikel 2.3, eerste lid
1. De minister kan op grond van deze regeling uitsluitend subsidie verstrekken indien hij de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot subsidieverlening heeft opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en een periode voor indiening van de aanvraag.
Artikel 2.4
De minister verdeelt het subsidieplafond:
a. op volgorde van binnenkomst van de aanvragen;
b. op volgorde van rangschikking van de aanvragen;
c. evenredig over de ingediende aanvragen, of
d. door loting.
Artikel 2.6, eerste en tweede lid
1. Indien wordt gekozen voor verdeling van het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen, komt de aanvraag die naar het oordeel van de minister de grootste bijdrage levert aan de doelstelling van de subsidie, het eerst voor subsidie in aanmerking.
2. Voor zover het subsidieplafond wordt overschreden, stelt de minister de onderlinge rangschikking van die aanvragen die bij de beoordeling gelijk zijn gerangschikt vast door middel van loting.
Artikel 2.7
Indien per categorie van aanvragers of activiteiten een subsidieplafond is vastgesteld, vindt de verdeling, bedoeld in artikel 2.4, plaats per categorie.
Artikel 4.7.6, eerste lid
1. De minister verdeelt het subsidieplafond per categorie, bedoeld in artikel 4.7.2, eerste lid, op volgorde van rangschikking van de aanvragen als bedoeld in de artikelen 2.4, onderdeel b, 2.6 en 2.7.
Artikel 4.7.9, eerste en derde lid
1. De minister kent aan een aanvraag een aantal punten toe op basis van de in bijlage 5 opgenomen lijst van investeringen.
3. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate gemiddeld meer punten aan de aanvraag zijn toegekend.