In de uitspraak van 14 januari 2025 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven de beroepen van een onderneming tegen de afwijzing van haar herzieningsverzoek met betrekking tot de subsidie voor vaste lasten in het kader van de COVID-19-regeling ongegrond verklaard. De zaak betreft twee specifieke zaaknummers: 23/1482 en 24/971. De minister van Economische Zaken had het herzieningsverzoek van de onderneming afgewezen, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven voor herziening, zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De onderneming had geen rechtsmiddelen ingesteld tegen de eerdere afwijzing over het eerste kwartaal van 2021, wat de beslissing van de minister versterkte. De financiële gevolgen van de afwijzing voor de onderneming maakten deze niet evident onredelijk, aldus het College.
In de tweede zaak, met zaaknummer 24/971, heeft de onderneming dezelfde argumenten aangevoerd als in een eerdere zaak die betrekking had op het vierde kwartaal van 2021. Het College had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de minister de aanvraag voor de TVL-subsidie over dat kwartaal mocht afwijzen. De uitzondering die in die uitspraak werd genoemd, was niet van toepassing op de onderneming in kwestie. Dit leidde tot de conclusie dat de afwijzing van de aanvraag voor het eerste kwartaal van 2022 eveneens terecht was. Het College heeft de beroepen van de onderneming in beide zaken ongegrond verklaard.