Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Rechter: mr. B. Bastein
Partijen
[naam 2] B.V.,te [plaats 2] (de ondernemingen), waarvoor aanwezig is [naam 3] en de gemachtigde ir. A.H.J. van der Putten
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Op 7 januari 2025 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaken met nummers 23/1204 en 23/1924. De zaak betreft twee ondernemingen, [naam 1] B.V. en [naam 2] B.V., die beide een aanvraag hebben ingediend voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering ongedekte vaste kosten land- en tuinbouwbedrijven COVID-19 (OVK). De aanvragen zijn echter ingediend buiten de in de OVK genoemde aanvraagperiode, omdat de aanspraak op subsidie op grond van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) nog niet vaststond. De minister van Economische Zaken heeft de aanvragen afgewezen, omdat deze te laat zijn ingediend.
Het College heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het eerder al heeft geoordeeld over een vergelijkbare situatie in een uitspraak van 19 maart 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:201). De ondernemingen hebben in hun verweer geen nieuwe argumenten aangedragen die het College zouden kunnen overtuigen om de aanvragen alsnog in behandeling te nemen. Daarnaast heeft het College geen strijd met het evenredigheidsbeginsel kunnen vaststellen.
Uiteindelijk heeft het College de beroepen ongegrond verklaard, waarmee de afwijzing van de subsidieaanvragen door de minister in stand blijft. De uitspraak is gedaan door de enkelvoudige kamer, met mr. B. Bastein als rechter en mr. L.N. Foppen als griffier.