ECLI:NL:CBB:2025:44

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
23/73, 23/74 en 23/836
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen lagere vaststellingen van subsidies op basis van gegevens Belastingdienst in het kader van COVID-19

Op 7 januari 2025 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaken met nummers 23/73, 23/74 en 23/836. De zaak betreft een beroep van [naam 1] B.V. tegen de besluiten van de minister van Economische Zaken over de vaststelling van subsidies voor de periode van het tweede kwartaal van 2021 tot en met het eerste kwartaal van 2022, in het kader van de regeling voor subsidie vaste lasten financiering COVID-19. De onderneming had aanvragen ingediend voor subsidie voor deze periodes, maar de minister had de verleende subsidies op een lager bedrag vastgesteld voor het derde kwartaal van 2021 en het eerste kwartaal van 2022, terwijl het subsidiebedrag voor het tweede kwartaal van 2021 hoger was vastgesteld.

Het College oordeelde dat de minister terecht is uitgegaan van de omzetgegevens die zijn verkregen van de Belastingdienst voor de berekening van het omzetverlies. De onderneming had aangevoerd dat de minister ten onrechte niet haar eigen administratie had gevolgd, maar het College oordeelde dat de gegevens van de Belastingdienst leidend zijn. Het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel werd verworpen, omdat de onderneming niet voldoende had aangetoond dat de minister onterecht van de Belastingdienstgegevens was afgeweken. De minister had in zijn verweerschrift toegelicht dat er in het verleden fouten waren gemaakt, maar dat deze niet voldoende waren om een schending van het rechtszekerheidsbeginsel aan te nemen. De uitspraak van het College bevestigde dat de subsidies in overeenstemming waren met de gegevens van de Belastingdienst en dat de beroepen ongegrond werden verklaard.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 23/73, 23/74 en 23/836
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 januari 2025

Rechter: mr. B. Bastein

Griffier: mr. L.N. Foppen

Partijen

[naam 1] B.V., te [plaats] (onderneming), waarvoor aanwezig is [naam 2]
en

de minister van Economische Zaken, vertegenwoordigd door mr. H.G.M. Wammes

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.

Overwegingen

1. De onderneming heeft aanvragen ingediend voor subsidie voor Q2 van 2021, Q3 van 2021 en Q1 van 2022. De minister heeft de verleende subsidies op een lager bedrag vastgesteld voor Q3 van 2021 en Q1 van 2022 en op een hoger bedrag vastgesteld voor Q2 van 2021. De minister is voor de berekening van het omzetverlies in de subsidieperiodes uitgegaan van de aangiftes omzetbelasting.
2 Het College oordeelt dat de minister terecht is uitgegaan van de omzet die uit de gegevens van de Belastingdienst volgt. De onderneming betaalt over haar gehele omzet omzetbelasting. In dat geval moet de minister de gegevens van de Belastingdienst gebruiken voor het bepalen van de omzet en de berekening van het omzetverlies.
3 Het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel slaagt niet. Dat de onderneming meerdere keren de eigen administratie heeft gehanteerd bij de verzoeken om vaststelling van de subsidie is daarvoor onvoldoende. De minister heeft in het nadere verweerschrift toegelicht dat twee keer ten onrechte niet de aangifte van de omzetbelasting is gevolgd, maar de eigen administratie van de onderneming. Daarover is geen overleg geweest met de onderneming. Voor de overige periodes geldt dat de toegekende subsidie in overeenstemming is met de gegevens van de Belastingdienst. Dat twee keer in afwijking van de TVL subsidie is verleend is in deze zaak, gelet op wat is overwogen in de uitspraak van het College van 21 mei 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:341) onvoldoende om een schending van het rechtszekerheidsbeginsel aan te nemen.
w.g. B. Bastein w.g. L.N. Foppen