In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam 1] B.V. en de minister van Economische Zaken over de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2021. De minister had de aanvraag van de onderneming, die op 28 juli 2021 was ingediend, aangemerkt als een pro-forma-aanvraag en deze afgewezen omdat deze buiten de aanvraagperiode was ingediend. De onderneming heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de minister verklaarde het bezwaar ongegrond.
Tijdens de zitting op 19 december 2024 heeft de onderneming aangevoerd dat zij door technische problemen met het digitale aanvraagsysteem van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen. Het College heeft echter geoordeeld dat de onderneming niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een blokkering van het systeem in de aanvraagperiode. De minister heeft aangetoond dat andere ondernemingen met dezelfde SBI-code wel tijdig een aanvraag hebben kunnen indienen.
Het College heeft geconcludeerd dat de afwijzing van de subsidieaanvraag niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De onderneming had de verantwoordelijkheid om tijdig een aanvraag in te dienen en heeft niet tijdig contact opgenomen met de RVO over de problemen die zij ondervond. Het beroep van de onderneming is ongegrond verklaard, en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.