ECLI:NL:CBB:2025:27

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
21/392, 21/393, 24/121 en 24/122
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeslissing inzake verschoningsrecht in tuchtprocedures tegen accountants

Op 16 januari 2025 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven een tussenbeslissing genomen in de hoger beroepsprocedures van [naam 1] en [naam 2] RA AA, geregistreerd onder de zaaknummers 21/392, 21/393, 24/121 en 24/122. De zaak betreft een tuchtprocedure waarin klager, een advocaat, zijn verschoningsrecht inroept ten aanzien van stukken die hij zelf heeft ingebracht ter onderbouwing van zijn tuchtklachten. Het College oordeelt dat klager in deze procedures geen beroep meer kan doen op zijn verschoningsrecht, omdat hij de betreffende e-mailberichten en adviezen zelf heeft ingediend. Dit betekent dat de wederpartij, [naam 2], zich zonder belemmeringen kan verweren tegen de inhoud van deze stukken. Het College benadrukt het belang van een eerlijk proces en het beginsel van wapengelijkheid, en stelt dat de vertrouwelijkheid van de stukken jegens derden gewaarborgd blijft door het verschoningsrecht van klager buiten deze procedures. De beslissing houdt in dat [naam 1] niet meer vrijstaat om zijn verschoningsrecht in te roepen in deze procedure en dat [naam 2] de gelegenheid krijgt om de gronden van zijn hoger beroep aan te vullen binnen vier weken na deze tussenbeslissing. De behandeling van de zaak is uitgesteld tot na deze termijn.

Uitspraak

beslissing

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 21/392, 21/393, 24/121 en 24/122

Tussenbeslissing van 16 januari 2025 in de hoger beroepsprocedures van

[naam 1] ( [naam 1] )

(gemachtigde: mr. C.M. Harmsen )
en

[naam 2] RA AA ( [naam 2] )

(gemachtigde: mr. M. Kelder )

Procesverloop in hoger beroep

[naam 1] en [naam 2] hebben beiden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de accountantskamer van 12 februari 2021, 19/1059 Wtra AK (ECLI:NL:TACAKN:2021:17), waarbij is beslist op een klacht, ingediend door [naam 1] tegen [naam 2] .
Deze hoger beroepen zijn bij het College geregistreerd onder zaaknummers 21/392 en 21/393.
[naam 1] en [naam 2] hebben beiden vervolgens eveneens hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de accountantskamer van 21 december 2023, 23/882 Wtra AK (ECLI:NL:TACAKN:2023:58), waarbij is beslist op een klacht, ingediend door [naam 1] tegen [naam 2] .
Deze hoger beroepen zijn bij het College geregistreerd onder zaaknummers 24/121 en 24/122.
[naam 2] heeft het College verzocht om een (tussen)beslissing te nemen over de vraag of [naam 1] nog steeds een verschoningsrecht heeft ten aanzien van de door hemzelf ter onderbouwing van zijn stellingen in het geding gebrachte stukken, ook
als deze in andere stukken worden geciteerd c.q. geparafraseerd.
Bij brief van 13 november 2025 heeft het College [naam 1] - onder afschrift aan [naam 2] - het volgende bericht:
“Het College verzoekt u thans om te reageren op het verzoek tot het nemen van een tussenbeslissing. Het College verzoekt u daarbij nader te motiveren in hoeverre u zich (nog steeds) op uw verschoningsrecht wenst te beroepen en ten aanzien van (specifiek) welke documenten. Hierbij tekent het College aan, dat een aantal van deze documenten reeds bij de eerdere tuchtprocedures bij de accountantskamer en bij de tuchtprocedure bij de Raad voor Discipline integraal lijken te zijn overgelegd.
Het College vraagt u hierbij met name de volgende vragen te beantwoorden:
1. Is het juist dat de heer [naam 1] geen voorwaarden heeft gesteld aan het inbrengen van het advies
van de heer [naam 3] door laatstgenoemde in de tuchtprocedure bij de Raad van Discipline ‘s
Gravenhage?
2. Indien dit juist is, kunt u motiveren waarom de heer [naam 1] wel voorwaarden stelt aan het
indienen van ditzelfde advies namens de heer [naam 2] in de procedures bij het College met
zaaknummers 24/12 1 en 24/122? Wilt u bij uw antwoord betrekken dat u alleen een beroep op het
verschoningsrecht lijkt te kunnen doen ten aanzien van het advies van de heer [naam 3] voor zover
daarin wordt geciteerd uit - dan wel gebruik gemaakt is van - informatie uit e-mailberichten die onder
dit recht vallen terwijl kennelijk die e-mailberichten door de heer [naam 1] reeds zelf reeds zijn
ingediend in de procedures bij de accountantskamer en daarna bij het College (zaaknummers 21/392 en 24/121) tegen [naam 2] ?
(…).”
[naam 1] heeft bij brief van 27 november 2024 gereageerd. Daarbij heeft hij onder meer het volgende gesteld:
“Uit het voorgaande volgt dat [naam 1] zich (nog steeds) op zijn verschoningsrecht beroept ten aanzien van alle stukken waarvan de Rechtbank Oost-Brabant op 13 september 2018 - onherroepelijk - heeft geoordeeld dat het verschoningsrecht van [naam 1] van toepassing is. Dat geldt tevens voor citaten en parafraseringen uit deze stukken in e-mails/adviezen/stukken van anderen, zoals de landsadvocaat of andere stukken waarvan [naam 2] RA AA stelt dat hij deze wenst te overleggen.
Dat geldt ook voor verschoningsgerechtigde stukken die [naam 1] in een van de tuchtprocedures tegen [naam 2] RA AA in het geding heeft gebracht. Zoals uit het voorgaande blijkt geldt voor deze stukken uitdrukkelijk niet dat [naam 1] zijn verschoningsrecht heeft prijsgegeven dan wel dat zijn verschoningsrecht om andere redenen zou zijn vervallen of hij daarop geen aanspraak meer zou kunnen maken.”
[naam 2] heeft hierop bij brief van 3 december 2014 gereageerd.

Overwegingen

Niet in geschil is dat de stukken waarnaar partijen verwijzen onder het verschoningsrecht van [naam 1] vallen. [naam 1] heeft deze stukken zelf ingediend bij de accountantskamer in de twee klachtprocedures tegen [naam 2] die hebben geleid tot de uitspraken waartegen de thans bij het College aanhangige hoger beroepen zijn gericht.
Het College is van oordeel dat [naam 1] daarom in de onderhavige tuchtprocedures tegenover de in deze gedingen betrokken wederpartij en het College in zoverre geen beroep meer kan doen op dat recht. Dit betekent concreet dat [naam 1] , ten aanzien van deze stukken - met name e-mailberichten en een advies van de Landsadvocaat waarin zou worden geciteerd uit deze e-mailberichten - in deze procedures bij het College niet [naam 2] - door middel van een beroep op zijn verschoningsrecht - kan beletten om in onderhavige procedure uit de inhoud van deze e-mailberichten te citeren dan wel te parafraseren, dan wel naar de inhoud daarvan te verwijzen. Nu [naam 1] deze e-mailberichten zelf heeft ingebracht ter onderbouwing van zijn tuchtklachten, brengt het recht op een eerlijk proces en meer in het bijzonder het beginsel van wapengelijkheid mee dat [naam 2] zich in deze procedures zonder belemmeringen daartegen moet kunnen verweren.
Daarbij komt dat het belang van het verschoningsrecht er met name in is gelegen dat de inhoud van de e-mailberichten niet tegen de bij deze berichten betrokken cliënten van [naam 1] mag worden gebruikt in enige procedure waarbij zij partij zijn. In deze twee procedures zijn die cliënten niet betrokken.
Daarbij zij aangetekend dat de vertrouwelijkheid van deze stukken jegens derden en buiten onderhavige procedures nog immer kan worden gewaarborgd door een beroep van [naam 1] op zijn verschoningsrecht. Buiten deze procedures blijft het verschoningsrecht van [naam 1] immers ook voor deze stukken gelden.
In dat verband wijst het College er - nogmaals - op dat de mogelijkheid bestaat om de zitting achter gesloten deuren te doen plaatsvinden.
Het College stelt thans [naam 2] - met inachtneming van het vorenstaande - in de gelegenheid de gronden van zijn hoger beroep nader aan te vullen.
Het College stelt hiervoor een termijn van vier weken na deze tussenbeslissing.
Vervolgens krijgt [naam 1] vier weken de gelegenheid om te reageren.
Het vorenstaande impliceert dat de geplande behandeling ter zitting op 12 maart 2025 zal worden uitgesteld.
Partijen zullen apart worden bericht over het vervolg van de procedure.

Beslissing

Het College:
1. bepaalt dat het [naam 1] niet meer vrijstaat in deze procedure (jegens [naam 2] en het College) zijn verschoningsrecht in te roepen ten aanzien van de stukken die hij zelf in deze procedure heeft ingebracht;
2. bepaalt dat [naam 2] in de gelegenheid wordt gesteld om de gronden van zijn hoger beroep in te dienen dan wel aan te vullen binnen een termijn van vier weken na deze tussenbeslissing;
3. bepaalt dat [naam 1] hierop mag reageren binnen een termijn van vier weken na ontvangst hiervan;
4. bepaalt dat van voormelde termijnen in beginsel geen uitstel wordt verleend;
5. houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus genomen door mr. H.O. Kerkmeester, mr. J.L. Verbeek en mr. H.S.J. Albers, in tegenwoordigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier, op 16 januari 2025.
w.g. Kerkmeester w.g. Egter van Wissekerke