5.4GGZ Friesland en Synaeda hebben geen bijzondere omstandigheden aangedragen die maken dat de toepassing van de Beleidsregel in hun geval onevenredig uitpakt. Er zijn veel zorgaanbieders die wat betreft grootte en aantal fte opleidelingen vergelijkbaar zijn met GGZ Friesland en Synaeda. Veel van deze grote ggz-aanbieders beschikken net als zij over meerdere locaties in een regio. Dit is geen bijzondere omstandigheid. GGZ Friesland en Synaeda maken niet duidelijk waarom zij geen schaalvoordelen kunnen realiseren. De Beleidsregel heeft tot doel dat opleidende zorgaanbieders een redelijkerwijs kostendekkende beschikbaarheidbijdrage ontvangen. Voor het bepalen van de hoogte hiervan is noodzakelijk dat een staffel wordt toegepast op zorgaanbieders die samen één entiteit vormen, omdat de bijdragen anders niet in verhouding staan tot de daadwerkelijke kosten die een opleidende zorgaanbieder maakt. Het samenvoegen van GGZ Friesland en Synaeda overeenkomstig de Beleidsregel heeft niet tot gevolg dat de NZa helemaal geen vergoeding toekent voor de opleidingen die Synaeda verzorgt. Synaeda ontvangt weliswaar geen afzonderlijke beschikbaarheidbijdrage (meer), maar de door haar verzorgde opleidingen worden wel meegenomen bij het bepalen van de gezamenlijke beschikbaarheidbijdrage die op naam staat van GGZ Friesland. Synaeda ontvangt zo een kostendekkende beschikbaarheidbijdrage. Tot slot wijst de NZa op de aanzienlijke omzet van GGZ Friesland als grootste ggz-aanbieder van Friesland. De correctie op haar beschikbaarheidbijdrage als gevolg van de toepassing van de staffel na de overname is volgens de NZa ook in dat licht niet onevenredig.
Beoordeling door het College
6 De NZa heeft de bezwaren van GGZ Friesland en Synaeda tegen elkaars beschikkingen over de beschikbaarheidbijdragen over 2022, dus de beschikkingen ten aanzien van respectievelijk Synaeda en GGZ Friesland, niet-ontvankelijk verklaard. Volgens de NZa zijn zij daarbij geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb. GGZ Friesland en Synaeda hebben aangevoerd dat zij wel belanghebbende zijn. De NZa heeft beargumenteerd dat het belang van GGZ Friesland bij de beschikking ten aanzien van Synaeda een afgeleid belang is, omdat GGZ Friesland aandeelhouder is van Synaeda. Andersom geldt volgens de NZa dat Synaeda als dochtervennootschap van GGZ Friesland geen rechtstreeks belang heeft bij de beschikking ten aanzien van GGZ Friesland. Het College volgt de NZa hierin niet. GGZ Friesland en Synaeda hebben een eigen belang bij elkaars beschikking over de beschikbaarheidbijdrage. Het standpunt van de NZa brengt mee dat GGZ Friesland mede namens Synaeda de beschikbaarheidbijdrage moet aanvragen, terwijl GGZ Friesland zich daartegen verzet. GGZ Friesland heeft daarmee een objectief, actueel en persoonlijk belang dat rechtstreeks is betrokken bij de beschikking over de beschikbaarheidbijdrage ten aanzien van Synaeda en niet alleen, via de vennootschapsrechtelijke verhouding, een afgeleide is van het belang van Synaeda. Dat geldt over en weer. Het standpunt van de NZa heeft tot gevolg dat de hele beschikbaarheidbijdrage wordt toegekend aan GGZ Friesland en niets aan Synaeda. Synaeda heeft bij die beschikking dan ook een eigen belang. De NZa heeft de bezwaren van GGZ Friesland en Synaeda tegen elkaars beschikkingen dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard en zal hier alsnog op moeten beslissen. Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgrond van GGZ Friesland en Synaeda slaagt.
Alle drie de zaken
7 Op de zitting hebben GGZ Friesland en Synaeda voor het eerst een specifieke, inhoudelijke beroepsgrond aangevoerd tegen de staffel, die de NZa hanteert bij het bepalen van de hoogte van de beschikbaarheidbijdrage, en tegen het daaraan ten grondslag liggende kostenonderzoek en de eindrapportage van dat onderzoek. De NZa heeft te kennen gegeven dat zij zich hierop niet heeft kunnen voorbereiden. Omdat de NZa de gelegenheid is ontnomen om zich adequaat tegen deze beroepsgrond te verweren, laat het College deze wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing.
8 In de kern gaat het in deze zaken om de vragen of 1) artikel 4.7 van de Beleidsregel van toepassing is, met andere woorden: of sprake is van een overname tussen zorgaanbieders en dus of sprake is van een gefuseerde zorgaanbieder die één aanvraag voor een beschikbaarheidsbijdrage moet indienen, en 2) als dat zo is, of deze beleidsregel van de NZa in overeenstemming is met de Wmg.
9 De eerste vraag beantwoordt het College bevestigend. Anders dan GGZ Friesland en Synaeda betogen, valt onder “overname van opleidende zorgaanbieders” in artikel 4.7 van de Beleidsregel ook de situatie dat de aandelen van de ene zorgaanbieder worden overgenomen door de andere. De term “overname” wordt gebruikt voor fusie in ruime zin. Hieronder valt ook de aandelenfusie. Deze vindt plaats door overdracht van (een meerderheid van) de aandelen. De fuserende rechtspersonen blijven daarbij in stand (zie het handboek
Asser/Kroeze 2-I2021/426). Het College volgt GGZ Friesland en Synaeda ook niet in hun betoog dat de beleidsregel over fusie en overname niet van toepassing is op zorgaanbieders die voor 2020 zijn gefuseerd. De tekst, de toelichting daarop, het doel en de strekking van artikel 4.7 van de Beleidsregel geven daarvoor geen aanleiding. Dat betekent dat die beleidsregel in dit geval in beginsel van toepassing is en dat volgens die beleidsregel GGZ Friesland en/of Synaeda als gefuseerde zorgaanbieder één aanvraag voor de beschikbaarheidbijdrage zou(den) moeten indienen.
10 Dan komt het College toe aan de tweede vraag: of het hier van toepassing zijnde artikel 4.7 van de Beleidsregel, voor zover hiermee het recht dat de Wmg een zorgaanbieder geeft om een beschikbaarheidbijdrage aan te vragen, wordt beperkt, in overeenstemming is met de Wmg. Dat is naar het oordeel van het College niet het geval. Uit artikel 56a van de Wmg volgt dat de NZa al dan niet op aanvraag een beschikbaarheidbijdrage kan toekennen aan een zorgaanbieder. GGZ Friesland en Synaeda zijn ieder afzonderlijk “zorgaanbieder” in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wmg. Dat is ook niet in geschil. Het is in strijd met de Wmg om in het beleid ter uitvoering daarvan het begrip “gefuseerde zorgaanbieder” te introduceren voor zover hiermee het recht dat de Wmg een zorgaanbieder geeft om een beschikbaarheidbijdrage aan te vragen, wordt beperkt. Het kan praktische redenen hebben om te regelen welke van de samenwerkende partijen in het geval van een fusie of overname de aanvraag indient, zoals de NZa op de zitting heeft aangevoerd, maar het is niet in overeenstemming met de wet dat daardoor een zorgaanbieder in de zin van de Wmg niet zelfstandig de beschikbaarheidbijdrage kan aanvragen. Overigens is onduidelijk welke zorgaanbieder(s) als “gefuseerde zorgaanbieder” moet(en) worden aangemerkt. De NZa heeft zich in haar verweerschrift en ter zitting op het standpunt gesteld dat daarmee de zorgaanbieder wordt bedoeld waaraan, nadat de juridische fusie of overname heeft plaatsgevonden, de beschikbaarheidbijdrage wordt toegekend. Welke zorgaanbieder dit is, is volgens de NZa afhankelijk van de soort concentratie die heeft plaatsgevonden. Dit standpunt blijkt echter niet uit de Beleidsregel zelf en ook niet uit de toelichting daarop. Gelet op het voorgaande zijn artikel 4.7 van de Beleidsregel 2022 en daarmee ook het gelijkluidende artikel 4.8 van de Beleidsregel 2024 niet rechtsgeldig in gevallen zoals het onderhavige, waarin sprake is van de overdracht van (een meerderheid van de) aandelen, waarbij de fuserende rechtspersonen in stand blijven. Dit betekent dat artikel 4.7 van de Beleidsregel 2022 en artikel 4.8 van de Beleidsregel 2024 in zoverre buiten toepassing moeten worden gelaten. De daarop gebaseerde bestreden besluiten 1 en 2 missen als gevolg daarvan een grondslag en kunnen daarom ook niet in stand blijven wegens strijd met de wet. Uit het voorgaande volgt dat deze beroepsgrond van GGZ Friesland en Synaeda slaagt.
11 Het oordeel onder 10 brengt mee dat het College niet toekomt aan een beoordeling van de overige beroepsgronden, te weten dat de NZa bij GGZ Friesland en Synaeda het vertrouwen zou hebben gewekt dat zij over 2022 ook afzonderlijk de beschikbaarheidbijdrage toegekend zouden krijgen (in de zaken met nummers 22/2372 en 22/2373) en het beroep op het evenredigheidsbeginsel. De bestreden besluiten 1 en 2 blijven namelijk niet in stand.
24/957
12 Dat wat onder 10 is overwogen, betekent ook dat het bestreden besluit 3 in de zaak 24/957 niet in stand kan blijven. Dit besluit en de daaraan voorafgaande beschikking 3 over de beschikbaarheidbijdrage voor GGZ Friesland zijn niet gericht tot Synaeda, maar het College beschouwt de aanvraag van GGZ Friesland als mede door Synaeda ingediend. Dit volgt uit de systematiek die de NZa heeft gehanteerd in de Beleidsregel en die zij GGZ Friesland en Synaeda heeft tegengeworpen. Op grond van de Beleidsregel Uniform kader beschikbaarheidbijdrage wordt het aanvraagformulier beschikbaar gesteld op het portaal van de NZa. Volgens de Beleidsregel moest GGZ Friesland voor beide zorgaanbieders een aanvraag indienen. Synaeda stelt te hebben gevraagd om openstelling van de mogelijkheid om in het NZa-portaal een aanvraag in te dienen, wat de NZa zou hebben geweigerd. De NZa betwist dat niet. Uit wat hiervoor onder 10 is overwogen volgt dat de NZa de openstelling van het portaal voor Synaeda als afzonderlijke zorgaanbieder ten onrechte achterwege heeft gelaten. Voorts heeft de NZa ten onrechte geen beslissing genomen op het bezwaar van Synaeda tegen beschikking 3. GGZ Friesland en Synaeda hebben immers gezamenlijk bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en zijn gezamenlijk gehoord op de hoorzitting maar het bestreden besluit 3 is alleen gericht aan GGZ Friesland. In het kader van de heroverweging moet de NZa uitgaan van twee afzonderlijke aanvragen. De NZa zal dus bij de nieuwe beslissing op bezwaar alsnog nog moeten beslissen op de aanvraag van Synaeda en op het bezwaar van GGZ Friesland en het bezwaar van Synaeda tegen beschikking 3, met inachtneming van deze uitspraak.
13 In alle drie de zaken zal het College de bestreden besluiten 1, 2 en 3 vernietigen. Het College ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat de NZa nog niet inhoudelijk op alle bezwaren heeft beslist. Daarom wordt de NZa opdracht gegeven nieuwe besluiten op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Samenvattend:
- wat het bestreden besluit 1 betreft moet de NZa alsnog inhoudelijk beslissen op de bezwaren van GGZ Friesland tegen beschikking 2 en moet zij opnieuw beslissen op de bezwaren van GGZ Friesland tegen beschikking 1;
- wat het bestreden besluit 2 betreft moet de NZa alsnog inhoudelijk beslissen op de bezwaren van Synaeda tegen beschikking 1 en moet zij opnieuw beslissen op de bezwaren van Synaeda tegen beschikking 2.
- wat het bestreden besluit 3 betreft moet de NZa opnieuw beslissen op de bezwaren van GGZ Friesland en Synaeda tegen beschikking 3. Daarbij zal de aanvraag van GGZ Friesland moeten worden gesplitst in twee afzonderlijke aanvragen van GGZ Friesland en Synaeda en moet de NZa in het kader van de heroverweging alsnog beslissen op de zelfstandige aanvraag van Synaeda om een beschikbaarheidbijdrage voor 2024.
Ter toelichting ten behoeve van het nemen van de nieuwe besluiten wijst het College de NZa er nog op dat volgens artikel 6.7 van de Beleidsregel 2022 en 2024 bij de berekening van de beschikbaarheidbijdrage per zelfstandige aanvraag rekening wordt gehouden met een staffel.
14 Het College veroordeelt de NZa in de door GGZ Friesland en Synaeda gemaakte proceskosten in beroep. Voor de bepaling van de hoogte van die vergoeding worden de drie zaken aangemerkt als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De drie zaken zijn in beroep namelijk nagenoeg gelijktijdig behandeld en de werkzaamheden van de gemachtigden konden nagenoeg identiek zijn. De proceskosten worden vastgesteld op € 1.814,- voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting; waarde per punt € 907,- en wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit 1;
- draagt de NZa op binnen 12 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van GGZ Friesland met inachtneming van de aanwijzingen in deze uitspraak;
- draagt de NZa op het betaalde griffierecht van € 365,- aan GGZ Friesland te vergoeden;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit 2;
- draagt de NZa op binnen 12 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van Synaeda met inachtneming van de aanwijzingen in deze uitspraak;
- draagt de NZa op het betaalde griffierecht van € 365,- aan Synaeda te vergoeden;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit 3;
- draagt de NZa op binnen 12 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van GGZ Friesland en Synaeda met inachtneming van de aanwijzingen in deze uitspraak;
- draagt de NZa op het betaalde griffierecht van € 371,- aan GGZ Friesland en Synaeda te vergoeden;
22/2372, 22/2373 en 24/957
- veroordeelt de NZa in de proceskosten van GGZ Friesland en Synaeda tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, mr. M.M. Smorenburg en mr. M.P.
Glerum, in aanwezigheid van mr. M.G. Ligthart, griffier. De beslissing is in het openbaar
uitgesproken op 15 april 2025.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. M.G. Ligthart
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:2, eerste lid
1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Wet marktordening gezondheidszorg
Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
c. zorgaanbieder:
1° de natuurlijke persoon of rechtspersoon die beroeps- of bedrijfsmatig zorg verleent;
2° de natuurlijke persoon of rechtspersoon voor zover deze tarieven in rekening brengt namens, ten behoeve van of in verband met het verlenen van zorg door een zorgaanbieder als bedoeld onder 1°;
Artikel 56a
1. De zorgautoriteit kan een beschikbaarheidbijdrage toekennen ten behoeve van de beschikbaarheid van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vormen van zorg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, van deze wet met inachtneming van daarbij te stellen voorwaarden, voorschriften en beperkingen. Een zorgaanbieder kan de beschikbaarheidbijdrage bij het Zorginstituut in rekening brengen ten laste van het Zorgverzekeringsfonds dan wel het Fonds langdurige zorg. Voor een beschikbaarheidbijdrage komen uitsluitend vormen van zorg in aanmerking waarvan de kosten niet of niet geheel zijn toe te rekenen naar, of door middel van tarieven in de zin van deze wet in rekening te brengen zijn aan, individuele ziektekostenverzekeraars of verzekerden, of waarvan de bekostiging bij een zodanige toerekening dan wel een zodanige tarifering marktverstorend zou werken, en die niet op andere wijze worden bekostigd.
2. De zorgautoriteit past het eerste lid toe:
a. op aanvraag van een zorgaanbieder of een ziektekostenverzekeraar;
b. ambtshalve, indien een beleidsregel als bedoeld in artikel 57 dat vordert.
3. De toekenning op grond van het eerste lid laat de door de zorgaanbieder in rekening gebrachte tarieven onverlet.
4. Een aanvraag om toepassing van het eerste lid bevat een voorstel voor:
a. het in rekening te brengen bedrag;
b. degene door wie het bedrag in rekening wordt gebracht.
5. De zorgautoriteit kan aan de toekenning van het bedrag voorschriften of beperkingen verbinden.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur en onder daarbij te stellen voorwaarden, voorschriften en beperkingen, kan worden bepaald in welke vorm de zorgautoriteit de beschikbaarheidbijdrage kan toekennen.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald of en in welke gevallen Onze minister of de zorgautoriteit, onder daarbij te stellen voorwaarden, voorschriften of beperkingen, zorgaanbieders kunnen aanwijzen die worden belast met een dienst van algemeen economisch belang als bedoeld in artikel 106, tweede lid, van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie of een dienst van algemeen belang als bedoeld in Protocol nr. 26 bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
8. Bij de krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur kan voor een daarbij aangewezen vorm van zorg worden bepaald dat de zorgautoriteit geen beschikbaarheidbijdrage verstrekt dan nadat Onze Minister daarvoor een verklaring van geen bezwaar heeft verleend.
9. Onze Minister kan een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in het achtste lid slechts onthouden vanwege strijd met het recht of het algemeen belang.
Artikel 57
1. De zorgautoriteit stelt beleidsregels vast met betrekking tot:
[…]
e. het uitoefenen van de bevoegdheid tot het vaststellen van bedragen als bedoeld in de artikelen 56a en 56b.
2. De beleidsregels, bedoeld in het eerste lid, onder b, c en e, kunnen inhouden op welke wijze, waaronder schriftelijk of elektronisch, onder welke voorwaarden of met inachtneming van welke voorschriften of beperkingen een aanvraag als bedoeld in die artikelen moet worden ingediend. De beperkingen kunnen mede inhouden dat de aanvraag alleen gedaan kan worden door een zorgaanbieder met een ziektekostenverzekeraar gezamenlijk of dat een aanvraag moet worden gedaan binnen een bepaalde termijn.
3. De beleidsregels kunnen inhouden onder welke voorwaarden of met inachtneming van welke voorschriften en beperkingen voor in die regel te onderscheiden delen van een prestatie of geheel van prestaties daarbij nader aangegeven beleidsregels van toepassing zijn.
4. De beleidsregels kunnen inhouden dat deze alleen van toepassing zijn voor instellingen die zijn aangewezen op grond van artikel 8 van de Wet op bijzondere medische verrichtingen.
Beleidsregel Beschikbaarheidbijdrage (medische) vervolgopleidingen 2022 BR/REG-22131a
Artikel 1 Begripsbepalingen
[…]
1.10 Jaar t
Jaar t is het lopende subsidiejaar waarin de opleiding plaatsvindt.
[…]