ECLI:NL:CBB:2025:255

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
22/1195
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Pavićević
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen invordering dwangsom wegens overtredingen van de Wet dieren

Op 15 april 2025 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak van een dierhouder tegen de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. De zaak betreft een beroep tegen een invorderingsbesluit van een dwangsom van € 500,- die was opgelegd wegens overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren. De minister had de dierhouder een last onder dwangsom opgelegd op 22 oktober 2021, omdat er overtredingen waren geconstateerd tijdens een inspectie door de (dieren)politie en de Stichting Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming. De inspecteurs hadden vastgesteld dat de huisvesting van de dieren niet voldeed aan de wettelijke eisen, wat leidde tot de invordering van de dwangsom. De dierhouder stelde dat de minister ten onrechte was uitgegaan van verkeerde diersoorten, namelijk dat de kippen serama's waren en geen krielkippen. De minister betwistte dit en stelde dat de bevindingen in het toezichtrapport voldoende onderbouwd waren. Het College oordeelde dat de dierhouder geen bezwaar had gemaakt tegen de last onder dwangsom en dat de minister terecht tot invordering was overgegaan. Het beroep van de dierhouder werd ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1195

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2025 op het beroep van:

De heer [naam] , te [verweerder] (de dierhouder)

(gemachtigde: mr. B.M.C.F. de Groen)

en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,

(gemachtigde: mr. Z. Türk)

Procesverloop

Met het besluit van 22 oktober 2021 (last onder dwangsom) heeft de minister een last onder dwangsom opgelegd aan de dierhouder wegens overtreding van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren (Bhd).
Met het besluit van 20 december 2021 heeft de minister besloten tot invordering van een dwangsom van € 500,- (invorderingsbesluit).
Met het besluit van 20 mei 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de dierhouder tegen het invorderingsbesluit ongegrond verklaard.
De dierhouder heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 16 januari 2025. Aan de zitting hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Op 7 oktober 2021 hebben agenten van de (dieren)politie, in samenwerking met de districtsinspecteur van de Stichting Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) de gezondheid en het welzijn van de vogels van de dierhouder onderzocht. Zij hebben hun bevindingen neergelegd in een toezichtsrapport van 12 oktober 2021 (rapport I). Tijdens de inspectie zijn er door de toezichthouders overtredingen geconstateerd ten aanzien van de huisvesting van de dieren. De inspecteurs beschrijven de aangetroffen situatie, voor zover relevant, als volgt:
“De dierenagent heeft de volgende verblijven opgemeten:
- Een (1) grote kip zat zonder zitstok in een hokje van 55cm breed, 55 hoogte en 55 diep;
- Twee hokken voor 2 x drie krielkippen van 60 bij 55 bij 55 cm;
- Een (1) krielkip in een hok van 52 bij 46 bij 55 cm zonder zitstok;
- Een (1) krielkip in een hok van 50 bij 34 bij 27 cm van plexiglas;
- In een hok van dezelfde afmetingen zaten twee krielkipjes;
- Twee tortelduiven in een hok waarin ze niet konden vliegen van 60 bij 35 bij 35 cm;
- In een hok van 1,2 meter bij 50 cm bij 50 cm zaten 4 tortels, welke ook geen vliegmogelijkheid hadden;
- In een hokje van 68 bij 57 bij 60 cm zaten 10 kleine krielkippen zonder stok en zonder (schoon) water;
- Daarnaast in een hok van 117 bij 57 bij 60 zaten 5 krielkippen, wel met stok;
- In de dichte schuur was ook nog een hok aanwezig met daarin twee krielkippen van 90 bij 75 bij 60 cm.
De kippen konden hierdoor niet scharrelen en op stok zitten, wat natuurlijke behoeftes zijn, en niet vluchten bij gevechten inzake de rangorde; de duiven konden hun vleugels niet spreiden en geen vliegbeweging maken, ook een natuurlijke behoefte.”
1.2
Bij besluit van 20 oktober 2021 heeft de minister de dierhouder een last onder dwangsom opgelegd met de opdracht de volgende maatregelen te nemen om de geconstateerde overtredingen van artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren in samenhang met artikel 1.6, eerste en tweede lid, van het Bhd op te heffen en opgeheven te houden:
“Maatregel 1: Zorg dat u de bewegingsvrijheid van uw kippen en duiven niet zodanig beperkt dat uw dieren hierdoor onnodig lijden en/of letsel wordt toegebracht.
Maatregel 2: Zorg dat de verblijven van uw kippen geschikt zijn voor de diersoort die u hierin houdt. Zo zorgt u ervoor dat uw dieren op de juiste wijze gehouden kunnen worden en zij aan hun soortspecifieke behoefte kunnen voldoen.”
De dierhouder dient de maatregelen te nemen voor 8 november 2021 en deze in stand te houden. Indien er niet is voldaan aan deze last onder dwangsom verbeurt de dierhouder een dwangsom van € 250,- per niet uitgevoerde maatregel.
1.3
Op 10 november 2021 heeft de districtsinspecteur samen met een dierenagent bij de dierhouder een hercontrole uitgevoerd. De bevindingen van deze controle zijn vastgelegd in het toezichtsrapport van 19 november 2021 (rapport II). De inspecteurs beschrijven de aangetroffen situatie, voor zover relevant, als volgt:
“Op het erf stond een vrijstaande schuur met een vrij grote, open overkapping aan de voorzijde.
Wij zagen aan de rechterkant 6 draadgazen hokken, gelijkende op hondenbenches.
In alle hokken was een zitstok aanwezig.
De maten per verblijf waren 60 x 60 x 55 cm (lxbxh).
In de 3 bovenste verblijven zat in elk verblijf 1 krielhaan, in de onderste 3 hokken zaten in het meest linker verblijf 3 krielkippen, in het middelste verblijf 1 krielkip en in het meest rechter verblijf 2 krielkippen.
Het minimale oppervlak voor krielkippen is 0,75 vierkante meter per dier (0,25m2 nachthok en 0,5m2 buitenren).
Het oppervalk van elk krielkippenverblijf was 0,36 vierkante meter, wat
te kleinis voor een krielkip; in 2 van deze verblijven zaten zelfs 2 en 3 krielkippen.
Daarnaast hadden de kippen
geen beschikking over een nachthok, terwijl de dieren buiten werden gehuisvest.
Ze konden niet schuilen tegen nadelige weersinvloeden (kou, wind).
Ze hadden geen beschikking over een legnest (kippen) en zandbad.
De hokken waren redelijk schoon en de dieren waren voorzien van schoon drinkwater.
In het midden stond een glazen bak, de afmetingen waren 110 x 50 x 50 cm (lxbxh).
Hierin zaten 2 duiven. Het verblijf van de duiven was
te klein, een koppel heeft 1 m3 nodig. We zagen dat de duiven de beschikking hadden over zitstokken.
Het verblijf was redelijk schoon en de dieren waren voorzien van schoon drinkwater.
In de schuur zagen wij aan de linkerkant twee verblijven,
In het rechterverblijf zaten 3 krielkippen, in het linkerverblijf 1 krielhaan.
De afmetingen van het rechterverblijf waren 125 x 90 x 63 cm (lxbxh).
Het minimale oppervlak voor krielkippen is 0,75 vierkante meter per dier (0,25 m2 nachthok en 0,5 m2 buitenren), voor 3 krielkippen dient dit dus minimaal 2,25 vierkante meter te zijn.
Het oppervlak van dit krielkippenbedrijf was 1,125 vierkante meter, wat
te kleinis voor 3 krielkippen.
De afmetingen van het linkerverblijf waren 75 x 90 x 63 cm (lxbxh).
Het minimale oppervlak voor krielkippen is 0,75 vierkante meter per dier (0,25 m2 nachthok en 0,5m2 buitenren).
Het oppervlak van dit krielkippenverblijf was 0,66 vierkante meter, wat
net te kleinis voor 1 krielhaan.
Er waren geen nachthokken aanwezig, maar de verblijven stonden binnen in de schuur dus was er geen sprake van nadelige weersinvloeden.
Elk verblijf was voorzien van een zitstok, en de verblijven waren schoon en voorzien van schoon drinkwater.
In de schuur stonden rechts 2 verblijven op elkaar, in elk verblijf zat een vecht-krielhaan.
De afmetingen van de verblijven waren 90 x 60 x 80 cm (lxbxh).
Het minimale oppervlak voor krielkippen is 0,75 vierkante meter per dier (0,25 m2 nachthok en 0,5m2 buitenren).
Het oppervlak van elke krielhanenverblijf was 0,54 vierkante meter, wat
te kleinis voor een vecht-krielhaan.
Er was geen nachthok aanwezig, maar de verblijven stonden binnen in de schuur dus was er geen sprake van nadelige weersinvloeden.
Elk verblijf was voorzien van een zitstok, en de verblijven waren schoon en voorzien van schoon drinkwater.
Tevens stond er in de schuur een verblijf met hierin 6 krielkippen.
De afmetingen van het verblijf waren 180 x 60 x 65 cm (lxbxh).
Het minimale oppervlak voor krielkippen is 0,75 vierkante meter per dier (0,25 m2 nachthok en 0,5 m2 buitenren), voor 6 krielkippen dient dit dus minimaal 4,5 vierkante meter te zijn.
Het oppervalk van dit krielkippenverblijf was 1,08 vierkante meter, wat
te kleinis voor 6 krielkippen.
Er was geen nachthok aanwezig, maar het verblijf stond binnen in de schuur dus was er geen sprake van nadelige weersinvloeden.
Het verblijf was voorzien van een zitstok, en het verblijf was schoon en voorzien van schoon drinkwater.
Naast de deur van de woning zagen wij 2 duiven-verblijven, in het linkerverblijf zagen wij 5 tortels van 5 maanden oud, in het rechterverblijf 2 volwassen tortels.
De afmetingen van het linkerverblijf waren 60 x 100 x 110 (lxbxh).
Het verblijf van de duiven was
te klein, een koppel duiven heeft 1 m3 nodig.
De afmetingen van het rechterverblijf waren 90 x 75 x 50 cm (lxbxh).
Het verblijf van duiven was
te klein, een koppel duiven heeft 1 m3 nodig.
Wij zagen dat de duiven de beschikking hadden over zitstokken.
De verblijven waren redelijk schoon en de dieren waren voorzien van schoon drinkwater.
Verder had betrokkene nog 9 grote buitenrennen met kippen en hanen.
Vanwege de vogelgriep hebben we deze niet betreden maar hebben we deze op een afstand bekeken.
In elke ren zaten verschillende aantallen dieren, soms 2, soms 5, soms 10 dieren.
De verblijven waren groot genoeg.
Echter waren deze allen niet voorzien van nachthokken, de dieren konden niet schuilen tegen nadelige weersinvloeden (regen, kou, wind, felle zon in de zomer).
We zagen dat de kippen op stok konden in de bomen.
De verblijven waren schoon en de dieren waren voorzien van schoon drinkwater.
Tussen de rennen zagen wij 3 draadgazen hokken, gelijkende op hondenbenches, deze leken erg, ook qua afmetingen, op de draadgazen hokken die onder de overkapping stonden. In elk hok zat een krielhaan.
De maten per verblijf zijn dan waarschijnlijk 60 x 60 x 55 cm (lxbxh).
Het minimale oppervlak voor krielkippen is 0,75 vierkante meter per dier (0,25 m2 nachthok en 0,5 m2 buitenren).
Het oppervlak van elk krielkippenverblijf is dan 0,36 vierkante meter, wat
te kleinis voor een krielhaan. Daarnaast hadden deze dieren
geen beschikking over een nachthok, terwijl de dieren buiten werden gehuisvest.
Ze konden niet schuilen tegen nadelige weersinvloeden (kou, wind, regen, felle zon in de zomer).
Wij konden niet zien of in deze hokken een zitstok aanwezig was.
We konden niet zien of deze hokken schoon waren en of er drinkwater en een zandbad voorhanden was.”
Naar aanleiding hiervan heeft de minister met het invorderingsbesluit vastgesteld dat een dwangsom van € 500,- is verbeurd en dit bedrag ingevorderd, omdat de dierhouder niet heeft voldaan aan de verplichtingen van de last onder dwangsom.
1.4
De dierhouder is het niet eens met het bestreden besluit en heeft beroep ingesteld.
Wettelijk kader
2 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt van partijen
Standpunt dierhouder
3 De dierhouder stelt zich op het standpunt dat de minister bij de invordering van de dwangsom is uitgegaan van de verkeerde diersoorten. De kippen zijn geen krielkippen, maar serama’s. Dat is een speciale kippensoort die wat kleiner van formaat is. De bijzondere status van de serama en het feit dat het volgens de dierhouder niet om een krielkip gaat, maakt dat het bestreden besluit is genomen op verkeerde gronden. Daarnaast zijn de duiven van de dierhouder ten onrechte als Turkse tortelduiven aangemerkt, terwijl het in feite lachduiven zijn. Het besluit is onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd.
Standpunt minister
4.1
De minister stelt allereerst dat de aangevoerde beroepsgronden raken aan de rechtmatigheid van het besluit waarbij de last is opgelegd. In beginsel kunnen er slechts in uitzonderlijke gevallen gronden tegen de invorderingsbeschikking naar voren gebracht worden die ook tegen de last onder dwangsom naar voren zijn gebracht of gebracht hadden kunnen worden. Hiervan is echter geen sprake, zodat de minister terecht tot invordering over is gegaan.
4.2
Daarnaast stelt de minister dat uit het toezichtrapport voldoende blijkt dat de dierhouder niet (voldoende) aan de opgelegde maatregelen heeft voldaan. De kippen en duiven zijn (nog steeds) gehuisvest in te kleine verblijven en sommige kippen hebben niet de beschikking over een nachthok met een buitenren. De last onder dwangsom is terecht verbeurd en ingevorderd.

Beoordeling door het College

5.1
Het College stelt vast dat de dierhouder geen bezwaar heeft gemaakt tegen de last onder dwangsom. Dit betekent dat deze last – en de daarin aan de dierhouder opgelegde maatregelen – in rechte is komen vast te staan en ten grondslag mocht worden gelegd aan het naar aanleiding daarvan genomen invorderingsbesluit.
5.2
Een belanghebbende kan in een procedure tegen een invorderingsbesluit in beginsel niet met succes gronden naar voren brengen die hij tegen de last onder dwangsom naar voren heeft gebracht of had kunnen brengen. Dit kan slechts in uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen indien evident is dat er geen overtreding is gepleegd en/of betrokkene geen overtreder is (zie de uitspraak van het College van 7 mei 2019, ECLI:NL:CBB:2019:190 onder 4.4 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:466).
5.3.1
Tijdens de hercontrole op 10 november 2021 is geconstateerd dat de hokken nog steeds te klein zijn en er geen nachthokken of hokken met een buitenren aanwezig waren. In rapport II is voldoende onderbouwd dat er sprake is van een overtreding. De minister heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar de LICG huisdierenbijsluiter voor kippen en de richtlijnen van het European Zoo Nutrition Centre (EZCN) voor wat betreft de duiven.
5.3.2
Volgens vaste rechtspraak mag een bestuursorgaan in beginsel afgaan op de juistheid van de inhoud van een ondertekend toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen. Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd (zie onder andere de uitspraak van het College van 27 oktober 2020, ECLI:NL:CBB:2020:754).
5.4
Het College overweegt dat de dierhouder de bevindingen in het rapport niet inhoudelijk heeft betwist. De dierhouder heeft alleen gesteld dat de minister in het invorderingsbesluit is uitgegaan van de verkeerde diersoorten. De dierhouder stelt dat hij serama’s en Turkse tortelduiven houdt zonder hiervan bewijs te overleggen. Evenmin heeft de dierhouder een onderbouwing gegeven waarom voor zijn vogels moet worden uitgegaan van andere normen. In beginsel had dit bewijs tegen de last onder dwangsom aangevoerd kunnen worden, maar dit bewijs is ook in het kader van het beroep tegen het invorderingsbesluit niet geleverd. Door de enkele stelling van de dierhouder dat er is uitgegaan van de verkeerde diersoorten en dus van verkeerde normen, is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de bevindingen in de toezichtsrapporten onjuist zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
5.5
Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. B.W.N. van den Oever, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2025.
T. Pavićević B.W.N. van den Oever

Bijlage: wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:32
1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
[…]
Wet dieren
Artikel 2.2. Houden van dieren
[…]
8. Het is houders van dieren verboden aan deze dieren de nodige verzorging te onthouden.
[…]
Artikel 8.5. Bestuursdwang
Onze Minister is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.
Besluit houders van dieren
Artikel 1.6 Houden van dieren
1. De bewegingsvrijheid van een dier wordt niet op zodanige wijze beperkt dat het dier daardoor onnodig lijden of letsel wordt toegebracht.
2.Een dier wordt voldoende ruimte gelaten voor zijn fysiologische en ethologische behoeften.
[...]