ECLI:NL:CBB:2025:234

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
23/1966
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Pavićević
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van besluit fosfaatrechten door de minister van Landbouw, Visserij, Voedselkwaliteit en Natuur

In deze zaak heeft de B.V. een verzoek ingediend om terug te komen van een eerder besluit van de minister van Landbouw, Visserij, Voedselkwaliteit en Natuur, waarbij fosfaatrechten zijn afgeroomd. De minister had op 1 juni 2021 het Overzicht geregistreerde fosfaatrechten aan de B.V. toegezonden, en op 22 mei 2023 verzocht de B.V. om herziening van dit besluit. De minister heeft dit verzoek op 28 juni 2023 afgewezen, en het bezwaar van de B.V. tegen deze afwijzing werd op 23 oktober 2023 ongegrond verklaard. De B.V. heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij de zitting op 14 februari 2025 plaatsvond.

De B.V. stelde dat de afroming van 20% op de fosfaatrechten onterecht was, en dat een recente uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (ECLI:NL:CBB:2023:88) als nieuw feit moest worden aangemerkt. De minister betwistte dit en stelde dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden. Het College oordeelde dat de B.V. de mogelijkheid had om bezwaar te maken tegen het oorspronkelijke besluit, maar dit niet had gedaan. De minister had terecht de afwijzing van het herzieningsverzoek gehandhaafd, en de B.V. had niet aangetoond dat de afroming evident onredelijk was.

Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 april 2025.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR DE BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1966

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2025 in de zaak tussen

[naam 1] (B.V.)

(gemachtigde: mr. J.M.M. Kroon)
en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselkwaliteit en Natuur

(gemachtigden: mr. M. Leegsma en C. Zieleman)

Procesverloop

Met het besluit van 1 juni 2021 heeft de minister aan de B.V. het Overzicht geregistreerde fosfaatrechten (besluit geregistreerde fosfaatrechten) toegezonden.
Op 22 mei 2023 heeft de B.V. de minister verzocht om het besluit geregistreerde fosfaatrechten te herzien. Met het besluit van 28 juni 2023 (afwijzingsbesluit) heeft de minister dit verzoek afgewezen.
Met het besluit van 23 oktober 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de B.V. tegen het afwijzingsbesluit ongegrond verklaard.
De B.V. heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 14 februari 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 2] namens de B.V., bijgestaan door haar gemachtigde, en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

Inleiding
1.1
[naam 1] werd voorheen als eenmanszaak geëxploiteerd door [naam 3] . Vanaf 31 december 2020 is de eenmanszaak voortgezet als besloten vennootschap, door twee zonen van [naam 3] .
1.2
Met het besluit geregistreerde fosfaatrechten heeft de minister op de fosfaatrechten die van de eenmanszaak op de B.V. zijn overgegaan een afroming van 20% toegepast. Tegen dit besluit heeft de B.V. geen bezwaar gemaakt.
1.3
De B.V. heeft de minister in de brief van 22 mei 2023 verzocht om het besluit geregistreerde fosfaatrechten te herzien (herzieningsverzoek), omdat volgens haar uit de uitspraak van het College van 28 februari 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:88) blijkt dat wanneer een bedrijf van rechtsvorm wijzigt terwijl het geheel van productie-eenheden ongewijzigd blijft, geen afroming van de fosfaatrechten mag plaatsvinden. Deze situatie is volgens de B.V. in haar geval ook aan de orde.
1.4
De minister heeft het herzieningsverzoek afgewezen omdat het besluit geregistreerde fosfaatrechten in rechte vaststaat. Nieuwe rechtspraak is geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De afwijzing van het herzieningsverzoek is verder volgens de minister niet evident onredelijk.
1.5
De B.V. is het daar niet mee eens en stelt zich op het standpunt dat de uitspraak van het College van 28 februari 2023 wel als een nieuw feit of veranderde omstandigheid moet worden aangemerkt, omdat het hier gaat om onrechtmatig handelen door de minister. Dit kon niet eerder worden aangevoerd door de B.V. De afroming is in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (artikel 1 van het EP) en bovendien is de handhaving van de afroming evident onredelijk.
Beoordeling door het College
2.1
Bij een verzoek om herziening is een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd om het verzoek inhoudelijk te behandelen. Daarbij zal het bestuursorgaan het oorspronkelijke besluit in volle omvang heroverwegen en kan het bestuursorgaan het verzoek inwilligen of afwijzen. Een bestuursorgaan mag dit ook als de aanvrager aan zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Het bestuursorgaan kan er ook voor kiezen om het verzoek af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Daarmee geeft het bestuursorgaan dan overeenkomstige toepassing aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. In dat geval toetst de bestuursrechter of het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als dat zo is, kan het ontbreken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden de afwijzing van het verzoek om herziening in beginsel dragen. Dit is anders als de weigering door het bestuursorgaan om terug te komen van een eerder besluit naar het oordeel van de bestuursrechter evident onredelijk is (vergelijk de uitspraak van het College van 3 november 2020, ECLI:NL:CBB:2020:781).
2.2
Het is vaste rechtspraak dat een uitspraak van een rechterlijke instantie geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid is als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb (vergelijk de uitspraak van het College van 2 maart 2021, ECLI:NL:CBB:2021:217). Dat hier sprake is van onrechtmatig handelen door de minister staat – anders dan de B.V. meent – niet vast. De B.V. had, net als de onderneming die in de eerdergenoemde uitspraak van 28 februari 2023 gelijk heeft gekregen in beroep, de mogelijkheid om binnen zes weken bezwaar te maken (en vervolgens beroep in te stellen) tegen het besluit geregistreerde fosfaatrechten. Op die manier had de B.V. aan de orde kunnen stellen of het besluit geregistreerde fosfaatrechten onrechtmatig was.
2.3
Voor het oordeel dat de weigering om een eerder besluit te herzien evident onredelijk is, moeten zich bijzondere feiten of omstandigheden voordoen die tot het oordeel kunnen leiden dat de minister in het geval van de B.V. minder belang heeft mogen hechten aan overwegingen van rechtszekerheid en doelmatig bestuur dan aan het (financiële) belang van de B.V. Van zulke feiten of omstandigheden is niet gebleken. De B.V. had, zoals hiervoor overwogen, de mogelijkheid om (een) rechtsmiddel(en) aan te wenden tegen het besluit geregistreerde fosfaatrechten. In die procedure(s) had de B.V. ook alles naar voren kunnen brengen voor de onderbouwing van de stelling dat de afroming in strijd is met artikel 1 van het EP. De minister heeft terecht meer gewicht toegekend aan het belang van rechtszekerheid dan aan het (financiële) belang van de B.V.
Conclusie
3 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. A.C. van Helvoort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025.
w.g. T. Pavićević w.g. A.C. van Helvoort