ECLI:NL:CBB:2025:225

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 maart 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
23/1267
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen intrekking subsidie COVID-19, termijnoverschrijding verschoonbaar

Op 17 maart 2025 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23/1267. De zaak betreft een beroep van een onderneming tegen de beslissing van de minister van Economische Zaken, die op 23 maart 2022 het bezwaar van de onderneming tegen de intrekking van een eerder verleende subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2020 ongegrond had verklaard. De onderneming had het beroepschrift echter ruim tien maanden te laat ingediend.

De onderneming stelde dat zij op het moment van het bestreden besluit al een beroep had ingesteld tegen een beslissing op bezwaar over het eerste kwartaal van 2021. Tijdens telefonisch contact met een medewerker van de afdeling TVL Herstel was de onderneming geïnformeerd dat het weinig zin zou hebben om ook het vierde kwartaal van 2020 aan het College voor te leggen, omdat de uitkomst van de procedure over het eerste kwartaal ook gevolgen zou hebben voor de beslissing over het vierde kwartaal. De onderneming was hierdoor in de veronderstelling dat zij geen beroep hoefde in te stellen voor het vierde kwartaal.

Het College oordeelde dat de onderneming voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij door de uitlatingen van de medewerker van de minister in de veronderstelling verkeerde dat zij geen beroep hoefde in te stellen. Daarom werd de termijnoverschrijding als verschoonbaar beschouwd, waardoor het beroep ontvankelijk was. Tijdens de zitting gaf de minister aan het bestreden besluit niet te handhaven, waarna het College het beroep gegrond verklaarde en de minister opdroeg binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. Tevens werd de minister opgedragen het betaalde griffierecht van € 365,- aan de ondernemer te vergoeden.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1267
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2025

Rechter: mr. R.W.L. Koopmans

Griffier: mr. A.A. Dijk

Partijen

[naam 1], te [woonplaats] (onderneming), waarvoor aanwezig is [naam 2]
en

de minister van Economische Zaken, vertegenwoordigd door mr. P. van Veen

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op binnen zes weken na verzending van dit proces-verbaal een nieuw besluit te nemen op het bezwaar;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 365,- aan de ondernemer te vergoeden.

Overwegingen

De onderneming heeft op bij brief van 7 april 2023 beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van de minister 23 maart 2022 (bestreden besluit). Met het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van de onderneming tegen de intrekking van de eerder verleende subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal (Q4) van 2020 ongegrond verklaard. Het beroepschrift is ruim tien maanden te laat ingediend.
De onderneming voert aan dat zij ten tijde van het bestreden besluit ook al beroep had ingesteld bij het College tegen een beslissing op bezwaar over het eerste kwartaal (Q1) van 2021. Zij heeft toen uitgebreid telefonisch contact gehad met een medewerker van de afdeling TVL Herstel. Deze ambtenaar gaf aan dat het weinig zin zou hebben om Q4 van 2020 ook aan het College voor te leggen, omdat de uitkomst van de procedure over Q1 van 2021 ook gevolgen zou hebben voor de beslissing over Q4 van 2020. Daaruit heeft de onderneming afgeleid dat zij geen beroep hoefde in te stellen.
Het College oordeelt dat voldoende aannemelijk is geworden dat de onderneming door de uitlatingen van de medewerker van de minister in de veronderstelling verkeerde dat zij geen beroep hoefde in te stellen. Daarom vindt het College de termijnoverschrijding verschoonbaar. Het beroep is daarom ontvankelijk. Omdat de minister tijdens de zitting
heeft aangegeven het bestreden besluit niet te handhaven, verklaart het College het beroep gegrond en draagt de minister op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. A.A. Dijk