In deze zaak heeft [naam 1] beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, waarin de subsidiabele oppervlakte voor uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling voor het jaar 2022 werd vastgesteld. De minister had op 12 december 2022 de aanvraag van [naam 1] voor 27 percelen grasland goedgekeurd, maar in een later besluit van 15 maart 2023 de subsidiabele oppervlakte verlaagd van 39,06 hectare naar 38,61 hectare. Dit leidde tot een geschil over de juiste vaststelling van de perceelgrenzen, waarbij [naam 1] aanvoerde dat de minister eerder een andere opvatting had over de subsidiabele oppervlakte. Tijdens de zitting op 20 februari 2025 werd duidelijk dat de minister onvoldoende zorgvuldig had gehandeld bij het vaststellen van de oppervlakte, vooral omdat hij zich had gebaseerd op luchtfoto's die mogelijk een vertekend beeld gaven van de slootgrenzen. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd en verklaarde het beroep gegrond. De minister werd opgedragen om de aanvraag van [naam 1] opnieuw te beoordelen op basis van de eerder opgegeven oppervlakte van 39,06 hectare. Daarnaast werd de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten en immateriële schadevergoeding aan [naam 1] wegens overschrijding van de redelijke termijn.