Op 10 maart 2025 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaken met de nummers 23/1769, 23/1770 en 23/1771. De zaak betreft een beroep van een onderneming tegen besluiten van de minister van Economische Zaken, waarbij subsidies op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 zijn ingetrokken en betaalde voorschotten zijn teruggevorderd. De onderneming had bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het bezwaarschrift was na afloop van de bezwaartermijn ingediend. De minister verklaarde de bezwaren niet-ontvankelijk, omdat er volgens hem geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. De onderneming heeft hiertegen beroep ingesteld.
In de uitspraak oordeelt het College dat het beroep met zaaknummer 23/1771 niet-ontvankelijk is, omdat het niet tijdig is ingesteld. Het College heeft begrip voor de omstandigheden die de onderneming heeft aangevoerd, maar ziet geen grond om te oordelen dat de termijnoverschrijding niet aan de onderneming kan worden toegerekend. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die de onderneming verhinderden om tijdig beroep in te stellen.
Daarnaast verklaart het College de beroepen met zaaknummers 23/1769 en 23/1770 ongegrond. Het College is van oordeel dat de minister de bezwaren tegen de besluiten van 6 april 2023 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De omstandigheden die de onderneming heeft aangevoerd, bieden geen aanleiding om te concluderen dat het voor haar onmogelijk was om binnen de bezwaartermijn bezwaar te maken. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.