ECLI:NL:CBB:2025:207
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen afwijzing subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie financiering ongedekte vaste kosten land- en tuinbouwbedrijven COVID-19
In deze zaak heeft een onderneming een subsidie aangevraagd op basis van de Regeling subsidie financiering ongedekte vaste kosten land- en tuinbouwbedrijven COVID-19 (OVK) voor het tweede kwartaal van 2021. De minister van Economische Zaken heeft deze aanvraag afgewezen, omdat het omzetverlies van de onderneming minder dan 30% was. De onderneming is het niet eens met deze beslissing en stelt dat zij onevenredig hard wordt getroffen door de keuze van de minister om slechts één referentieperiode (het tweede kwartaal van 2019) te hanteren. Dit zou niet recht doen aan de seizoensgebonden aard van haar werkzaamheden. De onderneming betoogt dat, indien zij een andere referentieperiode had kunnen kiezen, zij wel voor subsidie in aanmerking zou zijn gekomen.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft in zijn uitspraak van 23 januari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:24) al overwogen dat de OVK is gebaseerd op de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de COVID-19-uitbraak. De regeling is goedgekeurd door de Europese Commissie en is niet in strijd met algemene rechtsbeginselen. Het College oordeelt dat er geen strijd is met het gelijkheidsbeginsel of het verbod van willekeur, aangezien de OVK specifiek is opgesteld voor land- en tuinbouwbedrijven, die onder een lager staatssteunplafond vallen.
Het College concludeert dat de minister de referentieperiode van Q2 2019 terecht heeft gebruikt en dat de afwijzing van de subsidieaanvraag gerechtvaardigd is, omdat het omzetverlies van de onderneming niet aan de vereisten voldoet. De onderneming heeft geen bijzondere omstandigheden kunnen aanvoeren die de toepassing van de referentieperiode in strijd met het evenredigheidsbeginsel zouden maken. De afwijzing heeft financiële gevolgen, maar deze zijn niet voldoende om de beslissing van de minister te ondermijnen. Het beroep van de onderneming wordt ongegrond verklaard.