ECLI:NL:CBB:2025:177

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
23/1854
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake boete op basis van de Wet dieren wegens overtreding van Verordening 1099/2009

In deze zaak heeft [naam 1] hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin een boete van € 5.000,- was opgelegd door de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. De boete was gebaseerd op overtredingen van de artikelen 3, eerste lid, en 4, eerste lid, van Verordening 1099/2009, die betrekking hebben op de bescherming van dieren bij het doden. De rechtbank had geoordeeld dat de minister terecht had vastgesteld dat het varken dat de broeibak inging nog tekenen van leven vertoonde, wat in strijd is met de vereisten van de verordening. Tijdens de zitting op 11 februari 2025 werd het procesverloop besproken, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de aanzegging van de boete correct was en dat er geen proces-verbaal hoefde te worden opgemaakt van de contacten tussen de toezichthouders en de medewerkers van [naam 1]. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister terecht had geconcludeerd dat er sprake was van een overtreding. Het College benadrukte dat de bewijslast voor de overtreding op de minister rustte, maar dat de bevindingen van de toezichthouders niet lichtvaardig terzijde konden worden geschoven. De zaak werd afgesloten met de bevestiging van de eerdere uitspraak en de beslissing dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1854

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2025 op het hoger beroep van:

[naam 1] , te [woonplaats] ( [naam 1] )

(gemachtigde: mr. M.J.J.E. Stassen),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 september 2023, kenmerk ROT 22/566, in het geding tussen
[naam 1]
en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigden: mr. M. Kool en mr. L.C.M. Harteveld-van den Bosch)

Procesverloop in hoger beroep

[naam 1] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 11 september 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:8209).
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[naam 1] heeft aanvullende stukken ingediend.
De zitting was op 11 februari 2025. De zaak is tegelijkertijd behandeld met de zaken geregistreerd onder de nummers 22/1015, 22/1016, 22/1017, 22/1018, 22/1019, 22/1020, 22/1021, 22/1221, 22/1223, 23/1472, 23/1477, 23/1665 en 23/1666.
Aan de zitting hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen. Verder waren voor [naam 1] aanwezig [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] . Voor de minister waren daarnaast aanwezig [naam 5] en [naam 6] .

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
1.2
Op 5 november 2020 hebben twee toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een inspectie uitgevoerd bij het bedrijf van [naam 1] . Naar aanleiding van de inspectie heeft op 10 november 2021 een gesprek plaatsgevonden tussen toezichthouders van de NVWA en medewerkers van [naam 1] . Na het gesprek hebben de twee toezichthouders die de inspectie hebben uitgevoerd op 11 november 2020 een rapport van bevindingen opgemaakt van de bevindingen tijdens de inspectie en dit rapport ondertekend. Het rapport van bevindingen is ook ondertekend door een van de toezichthouders die bij het gesprek aanwezig was.
1.3
Met het besluit van 27 augustus 2021 (boetebesluit) heeft de minister aan [naam 1] een boete opgelegd van € 5.000,- wegens overtreding van de artikelen 3, eerste lid, 4, eerste lid en 15, eerste lid, in samenhang gelezen met Bijlage III, punt 3.2 van Verordening (EG) Nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (Verordening 1099/2009) en de artikelen 6.2, eerste lid, van de Wet dieren en 5.8 van de Regeling houders van dieren.
1.4
Met het besluit van 23 december 2021 (bestreden besluit), waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft de minister het bezwaar van [naam 1] ongegrond verklaard.

Uitspraak van de rechtbank

2 De rechtbank heeft het beroep van [naam 1] ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen, waarbij voor eiseres [naam 1] en voor verweerder de minister moet worden gelezen:
“ […]
2. Eiseres voert aan dat niet kan worden uitgegaan van de bevindingen in het boeterapport van 11 november 2020.
Er is sprake van een onjuiste aanzegging. De gang van zaken was dermate ondoorzichtig dat van een eenduidige vaststelling van de feiten niet kan worden gesproken. Eiseres was het niet eens met de toezichthouder tegen wie zij ook een klacht heeft ingediend. Eiseres is ernstig in haar verdediging geschaad, nu er geen proces-verbaal is opgemaakt van het gesprek dat met de betreffende toezichthouder is gevoerd en ook anderszins gesprekken niet zijn vastgelegd. Op geen enkele manier is vastgesteld dat de waarnemingen van de twee toezichthouders consistent waren. Eiseres meent dat de besluitvorming wordt gekleurd door de opmerking van de toezichthouder in het rapport dat er een camera ontbrak. Op deze manier wordt de indruk gewekt dat eiseres de camera bewust had uitgezet om de handelwijze te verbloemen.
Verder zijn de beweerdelijke waarnemingen van de toezichthouders met betrekking tot de extra bedwelming volstrekt onaannemelijk. De door de toezichthouders beschreven wijze van extra bedwelming zou tot elektrocutie en kortsluiting hebben geleid, met alle gevolgen van dien. Nu verweerder erkent dat het varken niet meer leefde op het moment van de extra bedwelming, is duidelijk dat de mogelijke bewegingen van het varken enkel spasmen waren.
Op het punt waar de toezichthouder stelt te hebben gestaan, was het dier uitgebloed. Er kunnen daarom op dat moment geen tekenen van leven meer zijn geweest. Mogelijk door de toezichthouders waargenomen bewegingen kunnen dan enkel spasmen en spiertrekkingen zijn geweest.
Verder is van belang dat in de procedure van het bedrijf van eiseres vlak voor de fase van de broeibak nog het toedienen van een pijnprikkel is ingebouwd. Hierop heeft het betreffende varken geen enkele reactie gegeven. Dit onderbouwt het betoog van eiseres dat er sprake is geweest van spasmen en spiertrekkingen bij het varken en dat het dier dus op dat moment niet meer leefde. De toezichthouders moeten het toedienen van de pijnprikkels hebben gezien. Ook hier weegt het ontbreken van een proces-verbaal weer in het nadeel van eiseres mee.
Eiseres verwijst naar haar bezwaarschrift waarin zij uiteen heeft gezet wat de gebruikelijke procedure binnen haar bedrijf is bij het bedwelmen en uitslachten van de dieren. Op geen enkele manier is door de toezichthouders aangegeven dat deze procedure niet zou zijn nageleefd.
Een niet goed uitgebloed varken zou bovendien zijn opgevallen tijdens de post mortem-keuring.
Dit betekent dat het varken vóór de broeibak volledig was uitgebloed en geen tekenen van leven meer vertoonde, aldus eiseres.
[…]
2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het rapport van bevindingen van 11 november 2020 in voldoende mate wat de toezichthouders hebben waargenomen. Een varken, dat aan de transportketting werd aangevoerd naar het hete water van een broeibak, begon bij contact van de snuit met het hete water te bewegen en richtte de kop op om het contact met het hete water te vermijden. Naarmate het varken met de kop dieper in het hete water zakte, werden de lichaamsbewegingen heftiger. Een medewerker van het bedrijf van eiseres, die verantwoordelijk was voor de monitoring van tekenen van leven bij de dieren, zag ook dat het dier spartelde en heeft de band toen stopgezet. Het varken bleef echter spartelen in reactie op de watertemperatuur en in eerste instantie ondernam deze medewerker geen actie. Vervolgens nam hij een bedwelmtang in zijn handen en heeft hij het dier twee keer boven het wateroppervlak, ter hoogte van de borstkas, met die bedwelmtang stroom toegediend. De toezichthouders hebben toen vastgesteld dat bij het elektrisch bedwelmde varken geen adequate controle op de afwezigheid van tekenen vlak voor de broeibak was uitgevoerd. Het varken was immers met het lichaam en zijn poten aan het bewegen terwijl dit dier in het hete water van de broeibak aan het wegzakken was.
Uit het rapport blijkt verder dat het betreffende varken niet alleen nog duidelijke tekenen van leven vertoonde, maar ook nog duidelijke tekenen van gevoeligheid en bewustzijn.
2.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het rapport van bevindingen van 11 november 2020.
De rechtbank volgt eiseres niet in de stelling dat de aanzegging onjuist is geweest.
Verweerder heeft in het bestreden besluit toegelicht dat de vestigingsmanager, [naam 7] , het niet eens was met de bevindingen van de toezichthouder (met toezichthoudernummer [x] ) en dat om die reden een afspraak is gemaakt voor een gesprek op 10 november 2020. Het feit dat eiseres tegen een van de drie betrokken toezichthouders een klacht had ingediend, was aanleiding voor de NVWA om alle constateringen tijdens de controle op 5 november 2020 in onderling overleg goed af te wegen.
Uit het rapport blijkt dat de toezichthouder met toezichtnummer [xx] de vestigingsmanager van eiseres, [naam 7] , van de bevindingen op de hoogte heeft gesteld en dat hij een rapport van bevindingen heeft aangezegd. Dit is pas gebeurd nadat vaststond dat de waarnemingen van de twee toezichthouders consistent waren. Het rapport is vervolgens op 11 november 2020 ondertekend door drie toezichthouders, namelijk door de twee toezichthouders die bij de inspectie betrokken waren en door de toezichthouder die bij de gesprekken betrokken was geweest.
Dat het rapport pas op 10 november 2020, dus vijf dagen na de controle op 5 november 2020, is aangezegd doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de waarnemingen van de andere twee toezichthouders.
Uit het rapport van bevindingen blijkt niet dat [naam 7] of andere medewerkers van het bedrijf van eiseres door de toezichthouders zijn verhoord, zodat de toezichthouders daarvan geen apart proces-verbaal hoefden op te maken. Evenmin blijkt dat de toezichthouders gehouden waren om alle contactmomenten met medewerkers van het bedrijf van eiseres op een andere manier dan in het rapport van bevindingen vast te leggen.
2.4.
In het rapport van bevindingen is verder opgenomen dat er geen camerabeelden waren vastgelegd, maar dat binnen de branche is afgesproken dat slachthuizen de handelingen met levende dieren op beeld vastleggen en deze 28 dagen bewaren. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder dit feit niet aan de boete ten grondslag heeft gelegd, maar dat dit in het rapport is opgemerkt omdat camerabeelden hadden kunnen bijdragen aan de onderbouwing van de constateringen van de toezichthouders. De stelling dat verweerder dit aspect in het rapport heeft genoemd omdat bij verweerder de indruk zou bestaan dat eiseres bepaalde dingen binnen het bedrijf wil verbloemen, heeft eiseres niet onderbouwd en volgt de rechtbank om die reden niet.
Anders dan eiseres kennelijk veronderstelt, staat de wijze van bedwelming hier niet ter discussie. Het plaatsen van de bedwelmtang op het varken, dat op dat moment niet meer bewoog, is volgens verweerder op zichzelf geen overtreding, maar verweerder heeft dit genoemd omdat dit niet in overeenstemming was met de voorgeschreven procedure. Het plaatsen van een tang op het deel van het varken, dat zich nog boven de waterlijn bevond, is namelijk niet zonder gevaar.
2.5.
Zoals verweerder in het bestreden besluit terecht heeft benadrukt, gaat het er om dat er geen adequate controle werd uitgevoerd op tekenen van leven kort voor de broeibak. In dit geval hebben de toezichthouders waargenomen dat het varken nog tekenen van leven vertoonde toen het dier de broeibak inging, nadat die finale controle al had moeten hebben plaatsgevonden.
De rechtbank acht het aannemelijk dat bij een varken dat bij contact van de snuit met het hete water begon te bewegen en de kop oprichtte en waarbij de lichaamsbewegingen heftiger werden naarmate het met de kop dieper in het hete water zakte, geen sprake is van spierspasmen of spiertrekkingen, maar van tekenen van leven. Verweerder heeft terecht van belang geacht dat ook de medewerker van het slachthuis, die verantwoordelijk was voor het monitoren van tekenen van leven, zag dat het varken spartelde en dat deze toen de band heeft stil gezet.
Doordat een dier dat nog tekenen van leven vertoonde de broeibak is ingegaan, is de toestand van bewusteloosheid en gevoelloosheid niet aangehouden tot bij het dier de dood was ingetreden en werd niet voorkomen dat bij het doden het dier elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden werd bespaard.
Het is de bedoeling dat het bedrijf van eiseres op de positie na het einde van het verbloeden van de dieren door middel van het uitvoeren van testen op reflexen waarborgt dat varkens volledig uitgebloed en daadwerkelijk dood de broeibak ingaan. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres dit onvoldoende heeft gewaarborgd.
Ook volgt de rechtbank de redenering van verweerder dat het moment van de post mortem-keuring - anders dan eiseres stelt - niet het geschikte moment is om vast te stellen of het varken daadwerkelijk dood was voordat het dier de broeibak inging. Een afwijkende kleur, of het ontbreken daarvan, kan indirect verband houden met uitbloeding, maar ook met andere factoren. Bovendien is dit een te laat moment om te voorkomen dat dieren levend de broeibak ingaan. Een herstelactie is dan immers niet meer mogelijk.
2.6.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geconcludeerd dat sprake is van een overtreding, zodat er een bevoegdheid bestond om aan eiseres een boete op te leggen.
[…].”

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Aanzegging en proces-verbaal
3.1
[naam 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat sprake is geweest van een juiste aanzegging en dat geen proces-verbaal hoefde te worden opgemaakt van de contacten die de toezichthouders tijdens de inspectie hadden met haar medewerkers. Wat door de toezichthouders met (de medewerkers van) [naam 1] is gecommuniceerd is niet vastgelegd. Hierdoor is [naam 1] in haar verdedigingsbelangen geschaad. Vijf dagen na de beweerdelijke overtreding heeft een gesprek plaatsgevonden om vast te stellen of de bevindingen van de toezichthouders consistent waren. Van dit gesprek is geen verslag opgesteld, zodat het standpunt van [naam 1] ook toen niet is vastgelegd. De boete is vervolgens aangezegd door een toezichthouder die niet bij de inspectie aanwezig was en de aanzegging heeft bovendien pas op 10 november 2020 plaatsgevonden. De rechtbank is er ten onrechte van uitgegaan dat de aanzegging aan medewerker [naam 7] pas is gedaan nadat was vastgesteld dat de waarnemingen van de toezichthouders consistent waren. Het opstellen van een proces-verbaal had voor de hand gelegen, gelet op het verschil van mening tussen partijen.
3.2
Het College onderschrijft het in rechtsoverweging 2.3 van de aangevallen uitspraak gegeven oordeel van de rechtbank dat de aanzegging niet onjuist is geweest en dat geen proces-verbaal hoefde te worden opgesteld en maakt de overweging van de rechtbank tot de zijne.
3.3
De hogerberoepsgrond slaagt niet.
Is sprake van een overtreding?
4.1
[naam 1] voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat sprake is van een overtreding. De bewegingen van het varken die zijn geconstateerd waren spasmen, gasping en spiertrekkingen en geen tekenen van leven. Het varken was conform het door [naam 1] gehanteerde proces uitgebloed en het had vlak voor de fase van de broeibak geen reactie gegeven op de pijnprikkel. Het is onaannemelijk dat de toezichthouder niet heeft gezien dat het varken niet reageerde op de pijnprikkel. Als een varken goed is uitgebloed kan er bij de broeibak geen teken van leven meer zijn. [naam 1] verwijst naar het artikel “Onverwachte bewegingen bij een hersendode patiënt” uit het Nederlands Tijdschrift Geneeskunde 1993, 137, nummer 51 van M.J. van den Bent, M. Ronday en A. Oosterlee. Ook heeft [naam 1] verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 juni 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:4287) en een video-opname van de controle in de zaak die tot die uitspraak leidde. Daarnaast heeft [naam 1] weekrapportages van 5 en 10 november 2020 ingebracht waaruit volgens haar blijkt dat op 5 november 2020 geen sprake was van een omissie. Ook heeft zij gewezen op een rapportage van de bezetting op 5 november 2020 waaruit blijkt dat er een oorblikcontroleur aanwezig was. Verder heeft zij een verklaring van [naam 8] overgelegd over bewegingen in een broeibak in het algemeen en een klacht over de toezichthouder in deze zaak waaruit blijkt dat hij een dag eerder onjuiste waarnemingen heeft gedaan.
Verder ontbraken er met instemming van de NVWA camera’s ter hoogte van de broeibak. Ook hierdoor is [naam 1] in haar verdedigingsbelangen geschaad. Zij heeft de constateringen van de toezichthouders hierdoor namelijk niet aan de hand van de camerabeelden kunnen weerleggen.
Daarnaast kan de waarneming van de toezichthouder inzake de extra bedwelming van het varken niet juist zijn. Als de medewerker extra heeft bedwelmd op de manier zoals in het rapport van bevindingen is omschreven, zou de medewerker namelijk zijn geëlektrocuteerd. Dit duidt er op dat de bevindingen die zijn opgenomen in het rapport van bevindingen niet juist zijn.
Als een postmortem-keuring had plaatsgevonden, had ten slotte kunnen worden vastgesteld dat het varken goed was uitgebloed.
4.2
Het College overweegt dat in een geval als dit waarin een boete is opgelegd, de bewijslast dat sprake is van een overtreding, gelet op het vermoeden van onschuld, rust op het bestuursorgaan dat de boete heeft opgelegd. In beginsel mag een bestuursorgaan uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig worden voorbijgegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
4.3
[naam 1] past elektrische kopbedwelming toe op varkens. Nadat de varkens zijn bedwelmd worden ze gestoken en verbloed. Daarna wordt een ketting aan een poot van een varken bevestigd en vindt het uitbloeden en broeien plaats.
4.4.1
De toezichthouders van de NVWA hanteren bij inspecties het werkvoorschrift “Toezicht op welzijn van hoefdieren en gekweekt wild in slachthuizen” (WLZVL-017) (werkvoorschrift). In bijlage 4 daarvan zijn de tekenen van (afwezig zijn van) bewustzijn, gevoeligheid en leven bij verschillende bedwelmingsmethoden opgesomd.
4.4.2
Bij elektrische bedwelming zijn in bijlage 4 als tekenen van (terugkerend) bewustzijn tijdens verbloeden genoemd: ritmisch ademen, positieve oogreflexen, spontaan knipperen met de ogen, pogingen om zich op te richten, geluid maken (gillen, grommen, kreunen en smakken).
4.4.3
Verder is in de bijlage vermeld dat vóórdat een eerstvolgende slachthandeling of broeien plaatsvindt er geen enkel teken van leven meer mag zijn, met daarachter opgesomd:
- er is een volledige spierontspanning: poten bewegen niet meer, kop bungelt helemaal slap en geen enkele reactie op broeibak/slachthandeling,
- er is geen ademhaling, geen corneareflex,
- de pupil is verwijd en lichtstijf,
- het verbloeden is beëindigd.
4.5
In het rapport van bevindingen van 11 november 2020 is, voor zover van belang, het volgende vermeld over wat tijdens de inspectie is waargenomen:
“[…] Datum en tijdstip van de bevinding: 5 november 2020 omstreeks 13:15 uur.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de ruimte van het losbordes alwaar zich de deur bevindt die toegang geeft op de ruimte waar varkens aan de transportketting hangen vlak voordat ze de broeibak ingaan. De deur stond open en toen ik er langs liep om het lossen van de varkens te gaan beoordelen keek ik gedurende een korte tijd (minuten) naar de varkens die door een transportketting in het hete water van de broeibak aangevoerd worden.
Ik zag daar dat een varken direct nadat de neus met het hete broeiwater in contact kwam begon te bewegen en dat het dier zijn kop oprichtte om contact met het hete water te ontwijken. Naarmate het varken met de kop verder in het hete water zakte werden de bewegingen van het hele lichaam heftiger. De slachthuismedewerker, die de monitoring op tekenen van leven op die plaats staat uit te voeren, zag ook dat het varken spartelde en zette de band stil. Op dit moment kwam toezichthouder met toezichthoudernummer [xxx] erbij en heeft samen met mij gezien dat het bewuste varken met kop en schouders in het broeiwater hing. Het was niet mogelijk om de transportketting in de andere richting weer aan te zetten om het varken uit het hete water te halen. Het varken bleef, reagerend op de watertemperatuur, spartelen. De medewerker van het
slachthuis die ter plaatse de monitoring van tekenen van leven uitvoert ondernam hierop geen actie. Mijn collega, toezichthouder met toezichthoudernummer [xxx] , heeft de ruimte verlaten nadat het varken eenmaal niet meer bewoog. Zonder het bijzijn van mijn collega-inspecteur nam de medewerker van het slachthuis de bedwelmtang in zijn handen en heeft tweemaal het bewuste varken boven het wateroppervlak, dus ter hoogte van de borstkas, met de bedwelmtang stroom toegediend.
Ik stelde vast dat bij elektrisch bedwelmde varkens geen adequate controle werd uitgevoerd op de afwezigheid van tekenen van leven na einde verbloeden, kort voor de broeibak. Ik zag namelijk dat een varken met lichaam en poten aan het bewegen was terwijl het varken in het hete water van de broeibak aan het wegzakken was. Het varken vertoonde nog duidelijk tekenen van leven, maar ook tekenen van gevoeligheid en bewustzijn, ondanks dat een medewerker van het slachthuis had gecontroleerd of had moeten controleren dat het varken geen tekenen van leven meer vertoonde vooraleer het verbroeid mag worden. Hiermee is dit dier ernstig
vermijdbaar pijn en lijden berokkend.
[…]
Bij navraag of deze voorvallen op film waren vastgelegd door het slachthuis bleek dat er geen beelden waren vastgelegd. In een afspraak met de branche is evenwel vastgelegd dat slachthuizen de handelingen met levende dieren op beeld vastleggen en 28 dagen bewaren.
[…].”
4.6
Uit de op zichzelf niet-betwiste waarnemingen van de toezichthouder zoals opgenomen in het rapport van bevindingen blijkt dat een varken direct nadat het met de neus met het hete broeiwater in contact kwam begon te bewegen en dat het varken zijn kop oprichtte om contact met het hete water te ontwijken. Naarmate het varken met de kop verder in het hete water zakte werden de bewegingen van het hele lichaam heftiger.
Artikelen 3 en 4 (tekenen van bewustzijn)
4.7
In artikel 3, eerst lid, van Verordening 1099/2009 is bepaald dat bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten ervoor wordt gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard.
In artikel 4, eerste lid, van Verordening 1099/2009 is bepaald dat dieren uitsluitend worden gedood nadat zij zijn bedwelmd volgens de methoden en de desbetreffende specifieke toepassingsvoorschriften zoals beschreven in bijlage I. De toestand van bewusteloosheid en gevoelloosheid wordt aangehouden tot bij het dier de dood is ingetreden.
De in bijlage I vermelde methoden die niet de onmiddellijke dood tot gevolg hebben, worden zo spoedig mogelijk gevolgd door een methode die de dood garandeert, zoals verbloeden, pithing, elektrocutie of langdurige blootstelling aan zuurstoftekort.
4.8
Het College is van oordeel dat uit artikel 3 van Verordening 1099/2009 volgt dat bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten geen sprake mag zijn van tekenen van bewustzijn bij de dieren. Zijn dieren bij bewustzijn dan kunnen zij immers pijn, spanning of lijden ervaren. Uit artikel 4 van Verordening 1099/2009 volgt daarnaast dat de toestand van bewusteloosheid en gevoelloosheid moet worden aangehouden nadat de dieren zijn bedwelmd en tot bij het dier de dood is ingetreden. Dieren mogen na de bedwelming dus geen tekenen van bewustzijn meer vertonen tot bij hen de dood is ingetreden.
4.9
Uit het rapport van bevindingen volgt, zoals overwogen, dat de toezichthouder heeft waargenomen dat het varken dat de broeibak inging zijn kop oprichtte om contact met het water te vermijden. Volgens bijlage 4 bij het werkvoorschrift is een poging om zich op te richten een teken van (terugkerend) bewustzijn. De minister heeft op basis van het rapport van bevindingen dan ook terecht vastgesteld dat het varken na te zijn bedwelmd nog tekenen van bewustzijn vertoonde voordat het werd gedood. Daarmee heeft [naam 1] het varken ernstig vermijdbaar lijden berokkend. De minister heeft terecht geconcludeerd dat sprake is van een overtreding van de artikelen 3, eerste lid, en 4, eerste lid, van Verordening 1099/2009.
Artikel 15 in samenhang bezien met punt 3.2 (tekenen van leven)
4.1
In artikel 15, eerste lid, van Verordening 1099/2009 is bepaald dat de bedrijfsexploitanten waarborgen dat de in bijlage III opgenomen operationele voorschriften voor slachthuizen in acht worden genomen.
In punt 3.2 van bijlage III is bepaald dat bij eenvoudige bedwelming of slacht overeenkomstig artikel 4, lid 4, systematisch de twee halsslagaders of de toevoerende bloedvaten doorgesneden. Elektrische stimulatie vindt alleen plaats nadat is vastgesteld dat het dier bewusteloos is. Verdere uitslachting of broeiing vindt alleen plaats nadat is vastgesteld dat het dier geen tekenen van leven meer vertoont.
4.11
Punt 3.2 van bijlage III schrijft voor dat broeiing alleen plaatsvindt nadat is vastgesteld dat het dier geen tekenen van leven meer vertoont. Bij de beoordeling of sprake is van een overtreding van artikel 15, eerste lid, van Verordening 1099/2009 in samenhang bezien met punt 3.2 van bijlage III speelt, anders dan bij de artikelen 3 en 4, dus niet de vraag of sprake is van tekenen van bewustzijn.
4.12
Uit het rapport van bevindingen volgt, zoals overwogen, dat de toezichthouder heeft geconstateerd dat het varken een reactie gaf op de broeibak. Volgens bijlage 4 bij het werkvoorschrift is een reactie op de broeibak een teken van leven. Als een varken de broeibak ingaat, moet het dood zijn. Er mag geen enkel teken leven meer zijn, dus ook geen reflex. Het is niet voldoende dat het varken hersendood is.
Het tijdschriftartikel dat [naam 1] heeft ingebracht werpt hierop geen ander licht, reeds omdat het over mensen gaat en niet over varkens. De vraag of het varken juist was verbloed en of dat achter gecontroleerd had moeten worden is niet relevant. Het gaat niet om de juiste verbloeding van het varken, maar om een controle op tekenen van leven bij dieren die de broeibak ingingen.
4.13
De minister heeft gelet op het bovenstaande terecht vastgesteld dat ook sprake is van een overtreding van artikel 15, eerste lid, in samenhang bezien met punt 3.2 van bijlage III van Verordening 1099/2009.
4.14
De video-opname die [naam 1] heeft ingebracht en die betrekking heeft op de controle die een rol speelde in de zaak die leidde tot de uitspraak van de rechtbank Rotterdam
2 juni 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:4287) doet aan al het bovenstaande niet af. Die video-opname ziet namelijk op waarnemingen die zijn gedaan tijdens een andere controle op een andere datum in een andere zaak. De video-opname geeft alleen daarom al geen reden aan de juistheid van de in deze zaak relevante bevindingen te twijfelen.
Ook de bevindingen van de toezichthouders inzake de extra bedwelming die een medewerker van [naam 1] heeft uitgevoerd doen, wat daar ook van zij, niet af aan de conclusie dat het varken nog tekenen van bewustzijn en leven vertoonde toen het de broeibak in ging. De minister heeft ook nog toegelicht dat het varken in de borst werd gestoken en dat die borst zich boven het water bevond en de medewerker daarom niet is geëlektrocuteerd.
Verder kan uit de omstandigheid dat camerabeelden ontbraken niet tegenovergesteld de conclusie worden getrokken dat de bevindingen van de toezichthouder niet juist zijn of dat [naam 1] in haar verdedigingsbelangen is geschaad.
4.15
Ook de overige door [naam 1] ingebrachte stukken werpen op het bovenstaande geen ander licht. Uit de weekrapportages kan niet worden opgemaakt dat de artikelen 3, eerste lid, 4, eerste lid en 15, eerste lid, van Verordening 1099/2009 op 5 november 2020 op het tijdstip van de inspectie werden nageleefd, reeds omdat uit de weekrapportages niet blijkt dat daarop is gecontroleerd. Nog daargelaten dat de toezichthouder anders heeft geconcludeerd.
De verklaring van [naam 8] betreft, zoals [naam 1] zelf ook heeft erkend, daarnaast slechts een algemene verklaring over bewegingen van varkens in een broeibak en niet over de bewegingen die in de voorliggende zaak door het varken zijn gemaakt.
Ten slotte houdt de klacht die [naam 1] over de toezichthouder heeft ingediend geen verband met de waarnemingen die hij in deze zaak op 5 november 2020 heeft gedaan.
4.16
Het betoog van [naam 1] slaagt niet.
Verwijtbaarheid
5.1
[naam 1] betoogt verder dat zij niet meer heeft kunnen doen dan zij heeft gedaan. Zij heeft de procedure voor bedwelmen en uitslachten nageleefd. De overtreding valt haar daarom niet te verwijten.
5.2
Het College overweegt dat de minister, gelet op artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht, niet over de bevoegdheid beschikt om aan [naam 1] een boete op te leggen als zij van de geconstateerde overtredingen geen verwijt treft. Het bestuursorgaan hoeft de verwijtbaarheid niet te bewijzen, maar mag deze veronderstellen als het daderschap vaststaat, mits tegenbewijs mogelijk is. Het is in dit geval dan ook aan [naam 1] om aannemelijk te maken dat zij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de vastgestelde overtreding te voorkomen.
5.3
Het College is van oordeel dat [naam 1] hierin niet is geslaagd. Haar enkele stelling dat zij de juiste procedures heeft gevolgd en de omstandigheid dat, naar [naam 1] stelt, een oorblikcontroleur aanwezig was, is, afgezet tegen de bevindingen uit het rapport van bevindingen, onvoldoende voor het oordeel dat zij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen.
5.4
De hogerberoepsgrond slaagt niet.
Verhoging boete
6 Het betoog van [naam 1] dat de minister in andere zaken voorafgaand aan de zitting de verhoging van het boetebedrag ongedaan heeft gemaakt en hij die lijn had moeten doortrekken naar de voorliggende zaak slaagt bij gebrek aan onderbouwing niet. Onduidelijk is namelijk (gebleven) met welke zaken [naam 1] een vergelijking heeft gemaakt en waarom de minister in die andere zaken tot verlaging van het boetebedrag is overgegaan.
Verwijzing naar gronden van bezwaar en beroep
7 Voor zover [naam 1] ter onderbouwing van haar hoger beroep mede heeft volstaan met een verwijzing naar eerder door haar ingediende gronden van bezwaar en beroep, is haar betoog niet gemotiveerd. Het slaagt reeds daarom niet.
Overschrijding redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
8.1
Het College beoordeelt, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 14 januari 2025 (ECLI:NL:CBB:2025:7, onder 6.1), ambtshalve of de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het EVRM, is overschreden.
8.2
In een bestraffende zaak als de onderhavige geldt het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties (bezwaar, beroep en hoger beroep) in beginsel is overschreden als die procedure in haar geheel langer duurt dan vier jaar. De redelijke termijn begint op het moment waarop een handeling wordt verricht waaraan de betrokkene in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat hem een bestuurlijke boete wordt opgelegd. De in aanmerking te nemen termijn eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet in de procedure over het geschil dat de betrokkene en het bestuursorgaan verdeeld houdt.
8.3
In dit geval is de redelijke termijn aangevangen met het voornemen tot boeteoplegging van 3 augustus 2021. Op het moment van deze uitspraak is de redelijke termijn nog niet overschreden. Het College ziet dan ook geen aanleiding tot matiging van de boete over te gaan.
Slotsom
9 Het College zal de aangevallen uitspraak bevestigen.
Proceskosten
10 De minister hoeft de proceskosten niet te vergoeden.

Beslissing

Het College bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2025.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. W.I.K. Baart