ECLI:NL:CBB:2025:163

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
23/583 en 23/584
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen eerdere uitspraak over omzetbegrip in COVID-19 subsidie regeling

Op 25 februari 2025 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven een mondelinge uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een onderneming die verzet heeft aangetekend tegen een eerdere uitspraak van het College van 15 oktober 2024, waarin de beroepen van de onderneming tegen besluiten van de minister van Economische Zaken van 4 januari 2023 kennelijk ongegrond zijn verklaard. De onderneming betoogde dat het omzetbegrip niet correct werd toegepast, omdat er vanuit werd gegaan dat de datum op de factuur bepalend was voor de omzet, terwijl volgens de onderneming de omzetbedragen zouden moeten vallen in de periode waarin de diensten daadwerkelijk zijn geleverd. Dit zou in lijn zijn met het jaarrekeningenrecht en de regels van de NOW en het omzetbegrip zoals gedefinieerd in de TVL.

Het College heeft echter vastgesteld dat de onderneming in het verzet niets heeft aangevoerd dat zou kunnen leiden tot de conclusie dat de eerdere uitspraak onjuist was. In de eerdere uitspraak is al ingegaan op het betoog van de onderneming over het factuurstelsel en is er verwezen naar jurisprudentie die het standpunt van de minister ondersteunt. Het College concludeert dat het verzet ongegrond is en dat de zaken met deze uitspraak zijn geëindigd.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummers: 23/583 en 23/584
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op verzet van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2025
Rechter: mr. B. Bastein
Griffier: mr. A. Verhoeven

Partijen

[naam 1] , te [woonplaats] (de onderneming), waarvoor aanwezig zijn[naam 2] en [naam 3]

en

de minister van Economische Zaken, waarvoor aanwezig zijn mr. S. Piron enmr. drs. G.O. Hoeksma

Beslissing

Het College verklaart het verzet ongegrond.

Overwegingen

1. De onderneming heeft verzet gedaan tegen de uitspraak van het College met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, dus zonder zitting, van 15 oktober 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:702 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/)).
2 Met die uitspraak heeft het College de beroepen van de onderneming tegen de besluiten van de minister van 4 januari 2023 kennelijk ongegrond verklaard.
3 De onderneming heeft in verzet aangevoerd dat het niet terecht is dat voor het omzetbegrip uit wordt gegaan van de datum op de factuur. Omzetbedragen vallen in de periode waarin de diensten geleverd zijn. Dit is in overeenstemming met het jaarrekeningenrecht, de regels van de NOW en het omzetbegrip zoals gedefinieerd in de TVL. Er is onvoldoende oog geweest voor de uitvoerbaarheid en de administratieve last bij de ondernemers.
4 Het College stelt vast dat de onderneming in verzet niets heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat de uitspraak van 15 oktober 2024 niet juist is. In die uitspraak is in gegaan op het betoog van de onderneming over het factuurstelsel. Daarbij heeft het College onder meer gewezen op een vergelijkbare zaak waarin het College oordeelt dat de minister voor de berekening van de omzet uit mag gaan van de in een bepaalde periode gefactureerde bedragen. Dat de onderneming het niet met dit oordeel eens is, zoals ter zitting uiteengezet, maakt het niet anders. Het verzet is daarom ongegrond. Dit betekent dat de zaken met deze uitspraak zijn geëindigd.
w.g. B. Bastein w.g. A. Verhoeven