In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 11 maart 2025, wordt de zaak behandeld van een maatschap die een randvoorwaardenkorting van 3% op de rechtstreekse betalingen voor het jaar 2021 heeft aangevochten. De minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur had deze korting opgelegd op basis van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB, omdat de maatschap niet voldeed aan de randvoorwaarden voor mestopslag. De maatschap had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister, maar dit werd ongegrond verklaard. De maatschap stelde dat de minister onvoldoende bewijs had geleverd voor de bewering dat er sprake was van een mestopslag van meer dan 600 kubieke meter, waarvoor een vergunning vereist is. Tijdens de zitting op 23 januari 2025 werd het standpunt van de maatschap verdedigd door gemachtigden, die aanvoerden dat de mestopslag niet vergunningsplichtig was en dat de minister de feiten niet correct had vastgesteld. Het College oordeelde dat de minister onvoldoende zorgvuldig had gehandeld en dat de bewijsvoering niet voldeed. Het beroep werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en de minister werd opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. Tevens werd de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten en schadevergoeding aan de maatschap wegens overschrijding van de redelijke termijn.