ECLI:NL:CBB:2025:120

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
25/92
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in bezwaar tegen dwangsombesluit voor het houden van een papegaai op een schip

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 4 maart 2025 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een bezwaar tegen een dwangsombesluit. De staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur had aan de verzoeker, [naam 1], een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit dwangsombesluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de toezichthouders onrechtmatig de kajuit van het schip van de verzoeker zijn binnengetreden, omdat de machtiging tot binnentreden niet voldeed aan de wettelijke vereisten. Hierdoor was het bewijs dat tijdens deze inspectie was verkregen, niet toelaatbaar. De voorzieningenrechter concludeerde dat het dwangsombesluit niet in stand kon blijven, omdat het bewijs onvoldoende was om de overtredingen te onderbouwen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het dwangsombesluit geschorst tot zes weken na de beslissing op het bezwaar. Tevens is bepaald dat de staatssecretaris het griffierecht van de verzoeker dient te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 25/92
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 maart 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] te [plaats]

en

de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigde: mr. H.G.M. Wammes).

Procesverloop

Met het besluit van 18 december 2024 (dwangsombesluit) heeft de staatssecretaris aan [naam 1] een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren in samenhang met artikel 1.6, tweede lid, van het Besluit houders van dieren (Bhd) bij het houden van een ara (vogel).
Hierbij heeft de staatssecretaris aan [naam 1] opgelegd de volgende maatregelen vóór 26 december 2024 te nemen en in stand te houden:
1. Zorgen dat zijn blauw-gele ara voldoende bewegingsvrijheid heeft zodat de vogel
hierdoor voldoende ruimte wordt gelaten voor de ethologische en fysiologische
behoeften. Er bijvoorbeeld voor zorgen dat het verblijf van de ara groot genoeg
is zodat de vogel de vleugels in alle richtingen kan strekken zonder dat deze de
randen of de inrichting van het verblijf raakt.
2. Zorgen dat het verblijf van zijn blauw-gele ara geschikt is voor de diersoort die hij
hierin houdt. Bijvoorbeeld zorgen voor voldoende verrijkingsmateriaal en
foerageermogelijkheden.
Zo zorgt hij ervoor dat zijn dier op de juiste wijze gehouden kan worden en aan zijn soort-specifieke behoefte kan voldoen.
[naam 1] heeft bij brief van 10 januari 2025 tegen de last onder dwangsom bezwaar gemaakt. Hij heeft dit bezwaar op 10 februari 2025 aangevuld.
Bij brief van 10 januari 2025 heeft [naam 1] de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 1] en de gemachtigde van de staatssecretaris. Verder was voor de staatssecretaris aanwezig [naam 2] , districtsinspecteur van de Landelijke Inspectiedienst Dierenwelzijn.

Overwegingen

1. [naam 1] woont op een schip dat is aangemeerd aan een kade in [plaats] . Naar aanleiding van verschillende meldingen over de huisvesting van de vogel hebben twee toezichthouders op 26 november 2024 een inspectie uitgevoerd op het schip. [naam 1] was op dat moment niet aanwezig. Bij de inspectie hebben de toezichthouders samen met een opsporingsambtenaar het woongedeelte van het schip (kajuit) betreden. De toezichthouders hebben daarvoor gebruik gemaakt van een “Machtiging tot het binnentreden in een woning”, afgegeven aan een opsporingsambtenaar door een hulpofficier van justitie.
2. Op grond van het toezichtrapport heeft de staatssecretaris de volgende overtredingen ten grondslag gelegd aan het dwangsombesluit:
“Het binnen- en buitenverblijf van uw blauw-gele ara is te klein voor de diersoort die u hierin huisvest. Ambtshalve is bekend dat de spanwijdte van een volwassen ara 104 tot 114 centimeter is. Het buitenverblijf van uw vogel heeft een afmeting van 7OBx13OLx95H (in cm). Uw ara kan zijn vleugels niet uitslaan zonder de randen van het verblijf of de aanwezige kooi inrichting te raken in het buitenverblijf. Het binnenverblijf van uw ara is 64Bx54Dx60H (in cm) groot. Uw vogel heeft in dit verblijf geen enkele mogelijkheid om zijn vleugels te kunnen strekken. U heeft uw vogel zodanig beperkt in bewegingsvrijheid dat uw vogel hierdoor onvoldoende ruimte wordt gelaten voor de ethologische en fysiologische behoeften. Daarnaast heeft uw ara in het binnen- en buitenverblijf geen verrijkingsmaterialen, zoals bijvoorbeeld speelgoed, en foerageermogelijkheden tot de beschikking. U heeft de behuizing en inrichting van de verblijven niet zo gemaakt en onderhouden, dat het hier gehuisveste dier op de juiste wijze gehouden kan worden. Dit is een overtreding van Art. 2.2 lid 8 Wet dieren en Art. 1.6 lid 2 Besluit houders van dieren. U moet ervoor zorgen dat u uw dier op de juiste wijze huisvest en dat deze voldoende bewegingsvrijheid heeft.”
3. [naam 1] heeft aangevoerd dat de toezichthouders tijdens zijn afwezigheid zijn binnengetreden in strijd met de Algemene wet op het binnentreden.
4. De voorzieningenrechter overweegt dat de toezichthouders de kajuit van het schip zijn binnengegaan krachtens een machtiging. Op grond van artikel 7, tweede lid, van de Algemene wet op het binnentreden kan in die situatie bij afwezigheid van de bewoner slechts worden binnengetreden voor zover dit dringend noodzakelijk is en de machtiging dit uitdrukkelijk bepaalt. Uit de overgelegde machtiging van 26 november 2024 blijkt niet dat er uitdrukkelijk een machtiging is verleend voor het binnentreden van de woning bij afwezigheid van de bewoner. Er is een machtiging verleend voor het binnentreden zonder toestemming van de bewoner maar niet voor het binnentreden bij zijn afwezigheid. De machtiging noemt wel de artikelen 2 en 3 van de Algemene wet op het binnentreden, maar niet artikel 7. Ook blijkt uit de machtiging niet dat en waarom het binnentreden van de woning bij afwezigheid van de bewoner dringend noodzakelijk is. Dat maakt dat de opsporingsambtenaar en de toezichthouders niet gemachtigd waren de kajuit bij afwezigheid van [naam 1] binnen te gaan. Dat binnentreden was daarmee onrechtmatig. Het bij het binnentreden van de kajuit verkregen bewijs is daarom verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat het gebruik daarvan ontoelaatbaar moet worden geacht.
5. Voor het bewijs van de overtredingen mag dus alleen worden gebruikt wat de toezichthouders buiten op het schip hebben gezien. Dat levert onvoldoende feitelijke grondslag op voor het standpunt van de staatssecretaris dat sprake is van twee overtredingen. Voor wat betreft de huisvesting hebben de toezichthouders weliswaar waargenomen dat de vogel buiten in een te kleine kooi zat, maar zij hebben ook gezien dat de vogel via een patrijspoort naar binnen kon. [naam 1] heeft gesteld dat de vogel binnen voldoende ruimte heeft voor zijn fysiologische en ethologische behoeften. Omdat de informatie over het verblijf van de vogel binnen in de kajuit buiten beschouwing moet blijven, heeft de staatssecretaris niet kunnen vaststellen dat de vogel die buiten in een kooi zat, geen enkele mogelijkheid heeft om de vleugels te strekken. Ook heeft de staatssecretaris niet kunnen vaststellen dat de vogel binnen niet over verrijkings- en fourageermateriaal beschikte.
6. De verwachting is dat het dwangsombesluit alleen al vanwege het onrechtmatig verkregen bewijs in bezwaar niet in stand kan blijven. Dat maakt dat het belang van [naam 1] bij schorsing van het dwangsombesluit zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris bij de uitvoering van dit besluit. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat bij een herinspectie is vastgesteld dat [naam 1] de herstelmaatregelen niet zou hebben getroffen en dat de staatssecretaris het voornemen heeft een verbeurde dwangsom van € 500,- in te vorderen.
7. Het verzoek om voorlopige voorziening zal worden toegewezen. Het dwangsombesluit zal worden geschorst tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het dwangsombesluit tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist;
  • bepaalt dat de staatssecretaris het door [naam 1] betaalde griffierecht van € 194,- dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2025.
W.J.A.M. van Brussel H.G. Egter van Wissekerke

Bijlage

Wet dieren
Artikel 2.2 Houden van dieren
(…)
8. Het is houders van dieren verboden aan deze dieren de nodige verzorging te onthouden.
Besluit houders van dieren
Artikel 1.6 Houden van dieren
1. (…)
2. Een dier wordt voldoende ruimte gelaten voor zijn fysiologische en ethologische behoeften.
3. (…)
Algemene wet op het binnentreden
Artikel 7
(…)
2. Bij afwezigheid van de bewoner kan slechts worden binnengetreden, voor zover dit dringend noodzakelijk is en, indien krachtens een machtiging wordt binnengetreden, de machtiging dit uitdrukkelijk bepaalt.