ECLI:NL:CBB:2025:116

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
23/967
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19

Op 6 februari 2025 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23/967. De zaak betreft een beroep van een onderneming, [naam 1] B.V., tegen de beslissing van de minister van Economische Zaken over een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 voor het vierde kwartaal van 2021. De onderneming had een aanvraag ingediend voor deze subsidie, maar de minister heeft deze aanvraag als een pro-forma-aanvraag aangemerkt en geweigerd omdat deze te laat was ingediend.

De minister stelde dat de onderneming niet voldeed aan de vereisten voor de subsidie, met name dat de inschrijfdatum in het handelsregister moest liggen tussen 1 juli 2020 en 30 juni 2021. De onderneming was op 30 maart 2020 ingeschreven, wat buiten de vereiste periode valt. De onderneming betoogde dat zij als startende onderneming in aanmerking moest komen voor de subsidie, omdat zij pas in april 2021 met haar hotel was gestart.

Het College heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de aanvraag te laat is ingediend en dat de onderneming niet voldoet aan de inschrijvingsvereisten. De redenen die de onderneming aanvoert voor haar inschrijving in het handelsregister zijn niet relevant voor de beoordeling van de subsidieaanvraag. Het College verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister om de subsidieaanvraag te weigeren wordt bevestigd.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/967
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2025

Rechter: mr. W.J.A.M. van Brussel

Griffier: mr. P.M. Beishuizen

Partijen

[naam 1] B.V.,te [plaats] , (onderneming), waarvoor aanwezig is [naam 2] , [naam 3] en [naam 4]
en

de minister van Economische Zaken, vertegenwoordigd door mr. J.W.P. van Oosten

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De onderneming heeft een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 voor het vierde kwartaal van 2021. Zij heeft een aanvraag willen doen voor de startersregeling.
2. De minister heeft deze aanvraag aangemerkt als een pro-forma-aanvraag en heeft zich op het standpunt gesteld dat de onderneming de aanvraag te laat heeft ingediend. In het verweerschrift heeft de minister zich daarnaast op het standpunt gesteld dat de onderneming ook niet voor subsidie op grond van de startersregeling in aanmerking komt omdat niet wordt voldaan aan het vereiste dat de inschrijfdatum van de onderneming in het handelsregister ligt in de periode van 1 juli 2020 tot en met 30 juni 2021.
3. De onderneming krijgt geen gelijk. Vast staat dat de aanvraag van de onderneming om in aanmerking te komen voor subsidie te laat is ingediend. Ook komt de onderneming niet in aanmerking voor subsidie als startende onderneming. Zij ziet zichzelf weliswaar als startende onderneming omdat zij pas in april 2021 is gestart met het hotel. Echter, vast staat dat de onderneming op 30 maart 2020 in het handelsregister is ingeschreven. Die datum ligt dus niet in vereiste periode. Dit betekent dat de onderneming alleen daarom al niet in aanmerking kan komen voor die subsidie. De redenen waarom de onderneming zich op die datum heeft ingeschreven zijn geen omstandigheden die volgens de regeling moeten worden betrokken bij de beoordeling of een onderneming in aanmerking komt voor deze subsidie.
w.g. W.J.A.M. van Brussel w.g. P.M. Beishuizen