ECLI:NL:CBB:2024:946

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
24/219
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag COVID-19 door de minister van Economische Zaken

Op 10 december 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak met nummer 24/219. De zaak betreft een beroep van een onderneming, aangeduid als [naam 1] N.V., tegen de afwijzing van hun aanvraag voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2022. De aanvraag was door de minister van Economische Zaken afgewezen omdat deze niet binnen de gestelde aanvraagperiode was ingediend.

Het College heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het hanteren van een aanvraagperiode niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De regeling was bedoeld om ondernemingen snel te ondersteunen bij het betalen van hun vaste lasten, en de minister had de verplichting om uiterlijk op 30 juni 2022 op alle aanvragen te beslissen, gezien het aflopen van de Tijdelijke kaderregeling. Het College heeft eerder geoordeeld dat het hanteren van een kortere aanvraagperiode in dit kader niet onrechtmatig is.

Daarnaast heeft het College geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De onderneming had ervoor gekozen om de aanvraag niet tijdig in te dienen, wat hen een ondernemersrisico opleverde. De financiële gevolgen die de onderneming ondervindt, maken het besluit van de minister niet onevenredig. Het College verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 24/219

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

Rechter: mr. B. Bastein

Griffier: mr. A.A. Dijk

Partijen

[naam 1] N.V., te [plaats] , (de onderneming), voor wie zijn verschenen
mr. S. Nijenhuis, [naam 2] , [naam 3] en [naam 4]
en

de minister van Economische Zaken, vertegenwoordigd door mr. H.G.M. Wammes enmr. drs. G.O. Hoeksma

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

De minister heeft de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal (Q1) van 2022 afgewezen omdat deze niet binnen de aanvraagperiode is ingediend.
Het College oordeelt dat het hanteren van deze aanvraagperiode niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Het doel van de TVL was om ondernemingen zo snel mogelijk te ondersteunen bij het betalen van hun vaste lasten. Daar komt bij dat de minister uiterlijk op 30 juni 2022 op alle aanvragen moest hebben beslist, in verband met het aflopen van de Tijdelijke kaderregeling. Het College heeft al vaker geoordeeld dat het hanteren van een (kortere) aanvraagperiode om die reden niet onrechtmatig is (vergelijk de uitspraken van 11 december 2023, ECLI:NL:CBB:2023:741 en 14 december 2023, ECLI:NL:CBB:2023:748).
Verder oordeelt het College dat het afwijzen van de aanvraag niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Het is de eigen keuze van de onderneming geweest om geen aanvraag in te dienen. Het College begrijpt de afweging die de onderneming heeft gemaakt, maar daarmee heeft zij een ondernemersrisico genomen dat voor haar rekening moet blijven.
Dat de onderneming financiële gevolgen ervaart, maakt het bestreden besluit ook niet onevenredig.
w.g. B. Bastein w.g. A.A. Dijk