ECLI:NL:CBB:2024:934

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
23/932
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep in accountantstuchtrecht

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 24 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de accountantskamer van 27 januari 2023. De accountant, aangeduid als [naam], had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak waarin zijn klacht door de NBA was gegrond verklaard. De accountantskamer had de maatregel van doorhaling van zijn inschrijving in de registers opgelegd, met een termijn van twee jaar voor herinschrijving. Het hogerberoepschrift van [naam] werd echter niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zes weken na verzending van de uitspraak ingediend. Het College oordeelde dat de accountantskamer de uitspraak op 27 januari 2023 per e-mail had verzonden en dat [naam] deze e-mail had ontvangen, maar niet had geopend. Ondanks zijn ontkenning van ontvangst, concludeerde het College dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was. Het hoger beroep werd daarom niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de inhoudelijke behandeling van de zaak niet plaatsvond. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van hoger beroep en de verantwoordelijkheid van de appellant om zijn e-mailcommunicatie te controleren.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/932
uitspraak van de meervoudige kamer van 24 december 2024 op het hoger beroep van:

[naam] AA, te [plaats] ( [naam] )

tegen de uitspraak van de accountantskamer van 27 januari 2023 waarbij is beslist op een klacht, ingediend tegen [naam] door:
de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA),gevestigd te Amsterdam
(gemachtigden: mrs. A. Sukkel en R. den Boer)

Procesverloop in hoger beroep

[naam] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de accountantskamer van
27 januari 2023 in de zaak met nummer 22/1301 Wtra AK (www.tuchtrecht.nl, ECLI:NL:TACAKN:2023:5).
De NBA heeft een schriftelijke reactie op het hogerberoepschrift gegeven.
De zitting was op 15 augustus 2024. Aan de zitting hebben [naam] en de gemachtigden van de NBA deelgenomen.

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de inhoud van de uitspraak van de accountantskamer. Het College volstaat met het volgende.
1.2
De NBA heeft op 15 juli 2022 een klaagschrift ingediend tegen [naam] .
1.3
De klacht, zoals weergegeven in de uitspraak van de accountantskamer, welke weergave door partijen niet wordt bestreden, houdt in dat [naam] heeft gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. De NBA verwijt [naam] het volgende:
a. [naam] heeft onvoldoende medewerking verleend aan de afronding van de kwaliteitstoetsing en het nader onderzoek op zijn accountantskantoor;
b. hij heeft nagelaten de monitoringvragenlijst voor het jaar 2022 in te vullen.
1.4
De accountantskamer heeft de klacht op zitting behandeld op 28 november 2022. [naam] en de (toenmalige) gemachtigden van de NBA waren daarbij aanwezig. De voorzitter heeft meegedeeld dat de accountantskamer na uiterlijk twaalf weken uitspraak zal doen. Partijen hebben meegedeeld dat zij niet bij de uitspraak aanwezig willen zijn en dat zij de uitspraak dezelfde dag per e-mail toegezonden willen krijgen.
1.5
De accountantskamer heeft op 27 januari 2023 uitspraak gedaan en daarin de klacht gegrond verklaard. De accountantskamer heeft aan [naam] de maatregel opgelegd van doorhaling van zijn inschrijving in de registers. Daarbij is de termijn waarbinnen [naam] niet opnieuw in de registers kan worden ingeschreven bepaald op twee jaren.
1.6
In de uitspraak is vermeld dat zes weken na verzending daarvan hoger beroep kan worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College. Ook is op de uitspraak vermeld dat deze op 27 januari 2023 is verzonden aan partijen.
1.7
In het dossier van de accountantskamer bevindt zich een uitdraai van een e-mail waarin is vermeld dat de uitspraak via Zivver op 27 januari 2023 om 11:08 uur is gemaild aan de gemachtigde van de NBA en aan het e-mailadres [e-mailadres] . Tevens is daarin vermeld dat partijen een exemplaar van de uitspraak per post zullen ontvangen. Ook bevindt zich in het dossier een Zivver-verzendbewijs waarin staat dat de op 27 januari 2023 verzonden e-mail is geopend door de gemachtigde van de NBA en nog niet is geopend door [naam] ( [e-mailadres] ).
1.8
Daarnaast bevindt zich in het dossier een e-mailwisseling tussen [naam] en de accountantskamer waaruit volgt dat [naam] op 12 maart 2023 heeft geïnformeerd naar de uitkomst van de zitting. De accountantskamer heeft hierop gereageerd op 13 maart 2023, en een afschrift van de uitspraak bij haar e-mail gevoegd. Op 16 maart 2023 heeft [naam] de accountantskamer gemaild in beroep te willen gaan tegen de uitspraak.
1.9
Het College heeft op 28 maart 2023 een hogerberoepschrift van [naam] ontvangen.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

2.1
Op grond van artikel 43, eerste lid, van de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) kan binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak van de accountantskamer hoger beroep worden ingesteld bij het College. In artikel 43a, eerste lid, van de Wtra is bepaald dat hoger beroep wordt ingesteld door het indienen van een beroepschrift bij het College.
2.2
Het hogerberoepschrift van [naam] van 28 maart 2023 is niet ontvangen binnen zes weken na de dag dat de uitspraak volgens de dossierstukken zou zijn verzonden.
2.3
[naam] voert aan dat de Accountantskamer hem de uitspraak van 27 januari 2023 niet per post en niet per e-mail heeft toegezonden. Hij heeft niets ontvangen. In maart 2023 is hij zelf op internet gaan zoeken en kwam hij de uitspraak tegen. Toen heeft hij, op 12 maart 2023, per e-mail contact gezocht met de Accountantskamer, die hem de uitspraak alsnog heeft toegezonden. Hij heeft kort daarna kenbaar gemaakt het daarmee niet eens te zijn. Om die reden verzoekt [naam] zijn hoger beroep inhoudelijk te behandelen.
2.4
Het College ziet in de door [naam] aangevoerde omstandigheden geen grond voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Uit de uitdraai van het e-mailbericht van 27 januari 2023 blijkt dat de accountantskamer op de dag van de uitspraak een afschrift daarvan heeft gemaild naar het adres [e-mailadres] . Op de zitting heeft [naam] bevestigd dat dit zijn e-mailadres is, dat hij in de periode van belang actief gebruikte. Uit de Zivver-schermuitdraai in het dossier blijkt dat het bericht op het e-mailadres van [naam] is ontvangen, maar (nog) niet geopend. Het College ziet daarom geen aanleiding voor twijfel aan de omstandigheid dat de accountantskamer de uitspraak per e-mail aan [naam] heeft verzonden en dat de uitspraak ook door [naam] is ontvangen. Zijn ontkenning van de ontvangst van de e-mail met de uitspraak stuit af op deze gegevens. Het komt voor zijn eigen rekening dat hij de e-mail met de uitspraak niet heeft geopend. Hij heeft daar op de zitting geen verklaring voor gegeven. Daarnaast heeft [naam] ervoor gekozen om pas vijftien weken na de zitting navraag te doen bij de accountantskamer, hoewel hij ervan op de hoogte was dat uiterlijk na twaalf weken uitspraak zou worden gedaan. Het College oordeelt daarom dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van de (dwingende) bepaling in artikel 43 van de Wtra.
2.5
Het hoger beroep is daarom niet-ontvankelijk. Dat betekent dat het hoger beroep niet inhoudelijk wordt behandeld.

Beslissing

Het College verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Smorenburg, mr. J.L. Verbeek en mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van mr. M. Pier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 december 2024.
w.g. M.M. Smorenburg w.g. M. Pier