ECLI:NL:CBB:2024:911

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
22/1462 en 22/1465
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluiten minister van Economische Zaken inzake subsidie vaste lasten COVID-19

Op 10 december 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaken 22/1462 en 22/1465. De onderneming heeft beroep ingesteld tegen besluiten van de minister van Economische Zaken en Klimaat van 16 juni 2022, waarbij de bezwaren van de onderneming tegen eerdere besluiten over subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 niet-ontvankelijk zijn verklaard. De minister had de eerder verleende subsidie voor het vierde kwartaal van 2020 ingetrokken en de aanvraag voor het tweede kwartaal van 2021 afgewezen. De onderneming heeft te laat bezwaar gemaakt, maar het College oordeelt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is vanwege buitengewone omstandigheden, waaronder een ingrijpende operatie en zware medicatie die de ondernemer heeft ondergaan. Het College concludeert dat de bezwaarschriften zo spoedig als redelijkerwijs kon worden verlangd zijn ingediend. De beroepen zijn gegrond verklaard, de besluiten van de minister zijn vernietigd en de minister moet opnieuw beslissen op de bezwaren van de onderneming. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van de onderneming tot een bedrag van € 875,- en moet het griffierecht van € 730,- vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 22/1462 en 22/1465

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2024 in de zaken tussen

[naam] , te [plaats] (de onderneming)

(gemachtigde: M.G. Kilic)
en

de minister van Economische Zaken

Procesverloop

De onderneming heeft beroep ingesteld tegen twee besluiten op bezwaar van de minister van Economische Zaken en Klimaat (thans: de minister van Economische Zaken) van
16 juni 2022.
De minister heeft verweerschriften ingediend.
Geen van de partijen heeft, na te zijn gewezen op het recht om op een zitting te worden gehoord, binnen de daartoe door het College gestelde termijn van twee weken verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht. Daarna heeft het College het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Met het besluit van 24 juni 2021 heeft de minister de eerder aan de onderneming over het vierde kwartaal van 2020 verleende subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) ingetrokken. Tegen het besluit van 24 juni 2021 heeft de ondernemer op 30 maart 2022 een bezwaarschrift ingediend. Met het besluit van
9 augustus 2021 heeft de minister beslist op de aanvraag van de onderneming om subsidie op grond van de TVL over het tweede kwartaal van 2021. Tegen het besluit van 9 augustus 2021 heeft de ondernemer op 4 maart 2022 een bezwaarschrift ingediend. Met de besluiten van
16 juni 2022 heeft de minister de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de bezwaarschriften te laat zijn ingediend en de termijnoverschrijdingen niet verschoonbaar zijn.
2 Dat de onderneming in beide gevallen (veel) te laat bezwaar heeft gemaakt, is niet in geschil.
3.1
Voor het kader voor de beoordeling van de verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding verwijst het College naar zijn uitspraak van 30 januari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:31).
3.2
In de eerste plaats moet worden beoordeeld of de termijnoverschrijdingen aan de onderneming kunnen worden toegerekend. Die vraag beantwoordt het College op grond van de volgende overwegingen ontkennend. Na de ontvangst van de bezwaarschriften heeft de minister de onderneming in de gelegenheid gesteld de redenen voor de termijnoverschrijdingen uiteen te zetten. Dat heeft de ondernemer met de brief van
8 april 2022 gedaan. In die brief licht hij toe dat hij een ingrijpende operatie heeft ondergaan en daarna zware medicatie moest gebruiken. Door de stress en de hectiek die daarvan het gevolg waren, is hij vergeten door te geven dat hij ziek was. Zijn ziekte heeft er ook voor gezorgd dat hij geen goede afspraken kon maken met zijn boekhouder om de besluiten van
24 juni 2021 en 9 augustus 2021 te bespreken. De ondernemer kon ook niet werken en moest noodgedwongen thuisblijven. Ter onderbouwing heeft de ondernemer ziekenhuisafspraken (tussen 18 januari 2021 en met 1 september 2021) en medicijnenlijsten (eveneens tussen
18 januari 2021 en 1 september 2021) bijgevoegd. Van 22 maart 2021 tot en met
29 maart 2021 is hij opgenomen geweest in het ziekenhuis. Op grond van deze informatie is voor het College buiten twijfel dat de onderneming niet tijdig bezwaar kon maken.
3.3
In de tweede plaats moet worden beoordeeld of de bezwaarschriften (wel) zijn ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd. Hoewel objectieve gegevens over de (lichamelijke en geestelijke) gesteldheid van de ondernemer na 1 september 2021 ontbreken, acht het College het gelet op de ernst van zowel de ziekte als de nasleep daarvan aannemelijk dat de ondernemer niet (veel) eerder dan begin maart 2022 in staat was bezwaar te maken. Het College betrekt daarbij dat de ondernemer er ook geen belang bij had om daarmee langer te wachten dan noodzakelijk was.
3.4
De conclusie is dat de termijnoverschrijdingen verschoonbaar zijn. De beroepen zijn daarom gegrond, de besluiten van 16 juni 2022 zullen worden vernietigd wegens strijd met artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht en de minister moet opnieuw en nu inhoudelijk op de bezwaren van de onderneming beslissen.
4 De minister moet de proceskosten van de beroepen vergoeden. Omdat het hier gaat om samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, worden beide beroepen daarbij beschouwd als één zaak. Het College begroot de proceskosten dan op (1 punt x € 875,- x wegingsfactor 1,0 =) € 875,-.

Beslissing

Het College:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de besluiten van de minister van 16 juni 2022;
  • bepaalt dat de minister met inachtneming van de aanwijzingen in deze uitspraak opnieuw beslist op de bezwaren van de onderneming;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van de onderneming tot een bedrag van
€ 875,-;
- bepaalt dat de minister het door de onderneming betaalde griffierecht van in totaal
€ 730,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van E.A. van der Meel als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2024.
w.g. T.G.M. Simons w.g. E.A. van der Meel