ECLI:NL:CBB:2024:898

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 oktober 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
23/1271
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling subsidie COVID-19 voor Q4 2021

Op 14 oktober 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23/1271. De zaak betreft een beroep van een ondernemer die handelde onder de naam [naam 2] en gevestigd was in [plaats]. De ondernemer had een aanvraag ingediend voor subsidie op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal (Q4) van 2021. De minister van Economische Zaken had de subsidie vastgesteld op € 0,- omdat de ondernemer niet voldeed aan het vereiste van een omzetverlies van ten minste 20%. De ondernemer betwistte de referentieperioden die door de minister waren vastgesteld en stelde dat Q4 van 2018 als referentieperiode gebruikt moest worden.

Het College oordeelde dat de minister terecht geen aanleiding zag om af te wijken van de referentieperioden die uit de TVL volgen. Hoewel het waar is dat Q4 van 2019 niet geschikt was als referentieperiode vanwege een uitzonderlijke omstandigheid (sluiting door waterschade), was er geen reden om te concluderen dat de andere omstandigheden, zoals minder klandizie na de feestdagen en tijdens carnaval, ook als uitzonderlijke omstandigheden konden worden aangemerkt. Deze omstandigheden waren immers ook van toepassing op andere ondernemers.

Daarnaast werd opgemerkt dat de minister in de subsidieperiode Q4 van 2020 wel was afgeweken van de referentieperiode, maar dat dit niet automatisch betekende dat dit ook voor Q4 van 2021 moest gelden. In Q4 van 2020 was er sprake van een uitzonderlijke omstandigheid, terwijl in Q4 van 2021 de TVL twee referentieperioden kende, waarvan er in ieder geval één geen uitzonderlijke omstandigheden vertoonde. Het College verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de minister.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1271
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2024

Rechter: mr. B. Bastein

Griffier: mr. M. Ettema

Partijen

[naam 1] , handelend onder de naam [naam 2], te [plaats] (ondernemer),
waarvoor aanwezig zijn [naam 1] en [naam 3] ,
en

de minister van Economische Zaken,

vertegenwoordigd door mr. W. Dam en mr. P. van Veen.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De minister heeft de subsidie voor het vierde kwartaal (Q4) van 2021 op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) op € 0,- vastgesteld, omdat niet aan het vereiste van een geleden omzetverlies van ten minste 20% is voldaan. De ondernemer vindt de omzet in de referentieperioden van de TVL niet representatief en vindt dat Q4 van 2018 daarom als referentieperiode moet worden gebruikt.
2 Het College oordeelt dat de minister terecht geen aanleiding ziet om af te wijken van de referentieperioden die uit de TVL volgen. Vast staat weliswaar dat Q4 van 2019 niet geschikt is als referentieperiode door een uitzonderlijke omstandigheid (sluiting als gevolg van waterschade). Dat die sluiting in Q1 van 2020 tot gevolg had dat klanten niet meteen terugkwamen, betekent niet dat ook in dat kwartaal sprake was van een uitzonderlijke omstandigheid. Dat geldt ook voor de overige omstandigheden, minder klandizie na de feestdagen en tijdens carnaval, in dat kwartaal. Die omstandigheden troffen namelijk ook andere ondernemers. Vergelijk de uitspraak van het College van 9 juli 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:461).
3 Dat de minister voor de subsidieperiode Q4 van 2020 is afgeweken van de referentieperiode betekent niet dat hij dat in de subsidieperiode Q4 van 2021 ook moet doen. In Q4 van 2020 gold één referentieperiode (Q4 van 2019) waarin de ondernemer te maken had met een uitzonderlijke omstandigheid (sluiting als gevolg van waterschade). In Q4 van 2021 heeft de TVL twee referentieperioden en in één daarvan was geen sprake van een uitzonderlijke omstandigheid.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. M. Ettema, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2024.
w.g. B. Bastein w.g. M. Ettema