ECLI:NL:CBB:2024:881

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
23/1341
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling subsidie COVID-19 op € 0,- door de minister van Economische Zaken

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep van een onderneming tegen een besluit van de minister van Economische Zaken. De minister had op 20 april 2022 de subsidie voor het tweede kwartaal van 2021, op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL), vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 26.262,- teruggevorderd. De onderneming heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de minister verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 14 april 2023. Hierop heeft de onderneming beroep ingesteld.

Het College heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, omdat het voldoende informatie had om tot een oordeel te komen. De minister stelde de subsidie op € 0,- vast omdat de onderneming tot een groep behoort die al het maximale bedrag van € 1.800.000,- aan subsidie heeft ontvangen, wat de staatssteungrens is. De onderneming betwistte deze groepsbehoor en voerde aan dat er ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt tussen grotere en kleinere ondernemingen. Het College oordeelde echter dat de minister terecht het staatssteunplafond had toegepast en dat er geen sprake was van ongerechtvaardigd onderscheid.

De uitspraak concludeert dat het beroep ongegrond is, en het College verklaart het beroep dan ook ongegrond. Deze beslissing is openbaar uitgesproken op 3 december 2024.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1341
uitspraak zonder zitting van de enkelvoudige kamer van 3 december 2024 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] (onderneming)

(gemachtigde: mr. K. Strooper)
en

de minister van Economische Zaken

Procesverloop

Met het besluit van 20 april 2022 heeft de minister de subsidie voor het tweede kwartaal van 2021 op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 26.262,- teruggevorderd.
Met het besluit van 14 april 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Beoordeling

1. Het College doet uitspraak zonder zitting, omdat het na lezing van het beroepschrift en de andere stukken in het dossier over voldoende informatie beschikt om tot een oordeel te komen. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een zitting in dat geval niet nodig is.
2. De minister heeft de subsidie op € 0,- vastgesteld, omdat aan de groep waartoe de onderneming behoort al het maximale bedrag van € 1.800.000,- (de staatssteungrens) aan subsidie is verleend. De onderneming betwist dat zij tot een groep behoort.
3. Voor de definitie van een groep wordt in de TVL verwezen naar artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening. Hierin staat onder meer dat sprake is van één (groeps)onderneming als één onderneming de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van een andere onderneming heeft. In dit geval volgt uit de akte van oprichting van de onderneming dat [naam 2] B.V. twee-derde van de volgestorte aandelen met stemrecht heeft, namelijk de helft van de gewone aandelen en alle cumulatief preferente aandelen. Dit betekent dat [naam 2] B.V. een meerderheid van de stemrechten in de onderneming heeft en dat dus sprake is van één (groeps)onderneming. De minister heeft daarom terecht voor deze ondernemingen gezamenlijk het staatssteunplafond toegepast. Dat er geen sprake is van een centrale leiding, zoals de onderneming heeft betoogd, leidt niet tot een ander oordeel. Uit de TVL noch de algemene de-minimisverordening volgt dat dit een vereiste is voor de kwalificatie als groep.
4. De onderneming heeft verder betoogd dat er een ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt. Een groepsonderneming wordt op deze manier veel harder geraakt door de pandemie dan een in omvang kleinere onderneming. Dit betoog slaagt niet. Zoals het College eerder heeft overwogen (vergelijk (onder 6.5 van) de uitspraak van het College van 14 november 2023, ECLI:NL:CBB:2023:622) [1] , is het inherent aan het toepassen van een staatssteunplafond – dat door de Europese Commissie is vastgesteld en waarvan de minister niet naar boven kan afwijken – dat eenzelfde maximaal steunbedrag voor alle MKB-ondernemingen ertoe kan leiden dat een MKB-onderneming minder tegemoetkoming voor vaste lasten krijgt dan zonder dat plafond. Van een ongerechtvaardigd onderscheid of strijd met het gelijkheidsbeginsel is daarom geen sprake.
5 Het beroep is (kennelijk) ongegrond.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 december 2024.
w.g. B. Bastein w.g. A.A. Dijk
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat u kunt doen als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kunt u in verzet gaan bij het College. U doet dit door in een brief (het verzetschrift) toe te lichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak. Zorg ervoor dat het College uw verzetschrift op tijd ontvangt, namelijk binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. In uw verzetschrift kunt u het College vragen om mondeling te mogen toelichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak.

Voetnoten

1.De uitspraken van het College zijn te vinden op www.rechtspraak.nl.