Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
[naam 2], te [woonplaats] (ondernemer)
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan over een herzieningsverzoek van een ondernemer met betrekking tot de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2021. De ondernemer had eerder een subsidie aangevraagd, maar deze was vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 4.268,37 was teruggevorderd door de minister van Economische Zaken. De ondernemer heeft het herzieningsverzoek ingediend na een afwijzingsbesluit van 9 december 2023, waarin de minister het verzoek om herziening afwees omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren.
Het College heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, omdat er voldoende informatie beschikbaar was om tot een oordeel te komen. De ondernemer voerde aan dat de berekening van de minister onjuist was, omdat de minister omzetbelastinggegevens had gebruikt, terwijl de ondernemer geen aangifte omzetbelasting doet. De ondernemer exploiteert speelautomaten en betaalt kansspelbelasting. De minister had volgens de ondernemer moeten uitgaan van de omzet die blijkt uit de aangiften kansspelbelasting.
De minister had de subsidie vastgesteld op € 0,- omdat niet was voldaan aan de eis van ten minste 20% omzetverlies. De ondernemer had geen bezwaar gemaakt tegen het eerdere vaststellingsbesluit en de argumenten die nu werden aangevoerd, waren niet nieuw. Het College concludeerde dat de minister het verzoek om herziening terecht had afgewezen, omdat de ondernemer geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden had gepresenteerd. Het beroep van de ondernemer werd dan ook ongegrond verklaard.
De uitspraak werd gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, in aanwezigheid van griffier mr. A.A. Dijk, en is openbaar uitgesproken op 26 november 2024.