ECLI:NL:CBB:2024:849

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
23/1442
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling subsidie COVID-19 op nihil door de minister van Economische Zaken

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Economische Zaken. De minister had op 13 maart 2023 de subsidie voor het eerste kwartaal van 2022, op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL), vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 84.679,06 teruggevorderd. De onderneming, vertegenwoordigd door mr. P. Brand, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.

Het College heeft geoordeeld dat het beroep ongegrond is. De minister heeft de subsidie terecht vastgesteld op € 0,- omdat de onderneming niet voldeed aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies. De minister baseerde zich op de omzetgegevens van de Belastingdienst, terwijl de onderneming stelde dat de minister had moeten uitgaan van haar eigen administratie. Het College heeft in eerdere uitspraken, waaronder ECLI:NL:CBB:2024:526, geoordeeld dat de minister terecht gebruik heeft gemaakt van de gegevens van de Belastingdienst en dat de besluiten niet in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel.

Het College heeft vastgesteld dat de onderneming niets heeft aangevoerd dat tot een ander oordeel zou moeten leiden. Daarom is de minister ook voor het eerste kwartaal van 2022 terecht uitgegaan van de gegevens van de Belastingdienst en mocht hij de subsidie op € 0,- vaststellen. De beslissing is openbaar uitgesproken en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1442
uitspraak zonder zitting van de enkelvoudige kamer van 26 november 2024 in de zaak tussen

[naam] B.V., te [woonplaats] (onderneming)

(gemachtigde: mr. P. Brand)
en

de minister van Economische Zaken

Procesverloop

Met het besluit van 13 maart 2023 heeft de minister de subsidie voor het eerste kwartaal (Q1) van 2022 op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 84.679,06 teruggevorderd.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Beoordeling

1. Het College doet uitspraak zonder zitting, omdat het na lezing van het beroepschrift en de andere stukken in het dossier over voldoende informatie beschikt om tot een oordeel te komen. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een zitting in dat geval niet nodig is.
2. De minister heeft de subsidie vastgesteld op € 0,-, omdat de onderneming niet voldoet aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies. De minister is voor de berekening van het omzetverlies uitgegaan van de gegevens van de Belastingdienst. De onderneming vindt dat de minister uit had moeten gaan van de omzet die blijkt uit haar eigen administratie. Daarnaast stelt de onderneming dat zij onevenredig hard wordt getroffen door het bestreden besluit.
3. De onderneming heeft ook beroep ingesteld tegen besluiten van de minister over het derde en vierde kwartaal van 2021. Het College heeft op 23 juli 2024 uitspraak gedaan en die beroepen ongegrond verklaard (ECLI:NL:CBB:2024:526). In die uitspraak heeft het College geoordeeld dat de minister terecht is uitgegaan van de omzetgegevens van de Belastingdienst en dat de besluiten niet in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel. De onderneming heeft in deze zaak niets aangevoerd dat tot een ander oordeel zou moeten leiden. Dat betekent dat de minister ook voor Q1 van 2022 terecht is uitgegaan van de gegevens van de Belastingdienst. De minister mocht daarom gebruikmaken van zijn bevoegdheid om de subsidie op € 0,- vast te stellen.
4. Het beroep is (kennelijk) ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2024.
w.g. B. Bastein w.g. A.A. Dijk
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat u kunt doen als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kunt u in verzet gaan bij het College. U doet dit door in een brief (het verzetschrift) toe te lichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak. Zorg ervoor dat het College uw verzetschrift op tijd ontvangt, namelijk binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. In uw verzetschrift kunt u het College vragen om mondeling te mogen toelichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak.