ECLI:NL:CBB:2024:848

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
23/757
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Geheimhoudingsbeslissing
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geheimhoudingsbeslissing inzake mededingingswet en vertrouwelijke stukken in hoger beroep

In deze zaak heeft [naam] B.V. hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 februari 2023, waarbij het ging om een besluit van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de minister van Economische Zaken. De zaak betreft een geheimhoudingsbeslissing op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De ACM heeft vertrouwelijke stukken ingediend en verzocht om beperking van de kennisneming door de andere partijen. De rechter-commissaris, mr. H.S.J. Albers, heeft de belangen van de betrokken partijen afgewogen. Enerzijds is er het belang dat alle partijen toegang hebben tot relevante informatie voor het hoger beroep, anderzijds het belang van de bescherming van persoonsgegevens van medewerkers van het Ministerie van Economische Zaken en andere betrokkenen. De rechter-commissaris heeft besloten dat de beperking van kennisneming van bepaalde gegevens gerechtvaardigd is, maar dat veel van de gevraagde informatie niet als vertrouwelijk kan worden aangemerkt. De ACM is verzocht om een nieuwe versie van de vertrouwelijke bijlagen aan te leveren, en partijen zijn gevraagd om binnen een week te bevestigen of zij instemmen met de uitspraak op basis van de vertrouwelijke stukken. De beslissing is genomen op 13 november 2024, met mr. P.E.A. Chao als griffier.

Uitspraak

beslissing

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/757
beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het hoger beroep van

[naam] B.V, te [plaats]

(gemachtigden: mr. J.M.M. van de Hel en mr. P. Breithaupt)

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 februari 2023, kenmerk 22/474, in het geding tussen

[naam]

en

de Autoriteit Consument en Markt (ACM)

(gemachtigden: mr. F. van der Kraan en mr. A. El Baghadi)

met als derde partij de minister van Economische Zaken

(gemachtigde: mr. G.A. Dictus)

Procesverloop

[naam] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 8 februari 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:813) (aangevallen uitspraak).
De ACM en de minister hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De ACM heeft de vertrouwelijke versie van een aantal gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) medegedeeld dat uitsluitend het College kennis zal mogen nemen van deze stukken.
Het betreft de bijlagen bij document 102 ‘Reactie op aanvullende vragen mbt vertrouwelijkheid’ van de op de zaak betrekking hebbende stukken:
- Bijlage 1 ‘Besluit subsidie DVI I d.d. 19 december 2012’
- Bijlage 2 ‘Besluit ophoging subsidie DVI I d.d. 19 december 2014’
- Bijlage 3 ‘Subsidie overeenkomst DVI I d.d. 21-12-2012’
- Bijlage 4 ‘Besluit subsidie en subsidieovereenkomst DVI II d.d. 23 december 2015’
[naam] en de minister hebben op het verzoek van ACM gereageerd.
Met toepassing van artikel 8:12 van de Awb heeft het College mr. H.S.J. Albers opgedragen om als rechter-commissaris deze beslissing te nemen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:29, derde lid, Awb beslist het College of de weigering dan wel beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
2 Bij deze beslissing moet de rechter-commissaris belangen tegen elkaar afwegen. Aan de ene kant speelt hierbij het belang dat partijen beschikken over dezelfde voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat het College beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Aan de andere kant kan kennisneming van bepaalde gegevens door de ene partij het belang van een of meer andere partijen onevenredig schaden. In dit geval bestaat volgens de ACM belang bij het geheimhouden van persoonsgegevens van medewerkers van het Ministerie van Economische Zaken en personen werkzaam bij andere betrokken partijen.
3 Uitgangspunt is dat alle procespartijen ongehinderd toegang hebben tot alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Onder omstandigheden kan het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer een uitzondering op dit uitgangspunt rechtvaardigen en aanleiding zijn om de kennisneming van persoonsgegevens te beperken. Dat zal voor beroepshalve betrokken personen minder snel worden aangenomen. Het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer dient per geval te worden afgewogen tegen het belang van het ontsluiten van de gegevens. Hierbij speelt de functie van de betrokkene een rol (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY6746).
4 De rechter-commissaris heeft kennisgenomen van de door ACM als vertrouwelijk ingediende stukken, zijnde de bijlagen 1 tot en met 4. [naam] en de minister van Economische Zaken hebben in hun reactie op het verzoek van ACM tot beperking van de kennisgeving van de bijlagen weliswaar aangegeven dat zij daartegen geen bezwaar maken. Echter, met uitzondering van handtekeningen, bankgegevens waaronder rekeningnummers en namen van niet bij deze procedure betrokken ambtenaren, is naar het oordeel van de rechter-commissaris de door ACM gevraagde beperking van kennisneming niet gerechtvaardigd. Het betreft (voor het overige) namelijk gegevens die niet kunnen worden aangemerkt als persoonsgegevens, zoals een verplichtingennummer. Verder betreft het gegevens die reeds uit het procesdossier blijken en die bij partijen als bekend kunnen worden verondersteld of daaruit op eenvoudige wijze kunnen worden herleid. Ook betreft het gegevens die van algemene bekendheid zijn omdat zij uit openbare stukken blijken dan wel relatief eenvoudig in het openbare domein kunnen worden opgezocht. Bovendien gaat het om gegevens die mogelijk van belang zijn in het licht van de hogerberoepsgronden die [naam] heeft aangevoerd. Voor de rechter-commissaris valt, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet in te zien waarom het bekend raken van deze gegevens in dit geval tot een onevenredig nadeel (voor de betrokken personen) kan leiden.
5 In dat licht bezien acht de rechter-commissaris slechts de beperking van de kennisneming van de volgende delen van de bijlagen 1 tot en met 4 gerechtvaardigd:
  • Bijlage 1, p. 2: handtekening
  • Bijlage 1, p. 4: bankgegevens waaronder rekeningnummer
  • Bijlage 1, p. 12: parafen van niet bij de procedure betrokken ambtenaren
  • Bijlage 1, p. 14: handtekening
  • Bijlage 1, p. 16: handtekening
  • Bijlage 1, p. 18: handtekening
  • Bijlage 2, p. 1: bankgegevens waaronder rekeningnummer
  • Bijlage 2, p. 2: handtekening
  • Bijlage 2, p. 3: parafen van niet bij de procedure betrokken ambtenaren
  • Bijlage 2, p. 3: namen van niet bij de procedure betrokken ambtenaren
  • Bijlage 3, p. 1: bankgegevens waaronder rekeningnummer
  • Bijlage 3, p. 1: handtekening
  • Bijlage 3, p. 3: bankgegevens waaronder rekeningnummer
  • Bijlage 3, p. 9: handtekeningen
  • Bijlage 4, p. 2: bankgegevens waaronder rekeningnummer
  • Bijlage 4, p. 2: handtekening
  • Bijlage 4, p. 4: bankgegevens waaronder rekeningnummer.
6 Het College kan alleen met toestemming van de andere partijen uitspraak doen mede op de grondslag van de stukken waarvan beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is geacht. Hoewel partijen deze toestemming (impliciet) in hun reactie op het verzoek van de ACM reeds op voorhand hebben gegeven, ziet de rechter-commissaris aanleiding om partijen voor de goede orde alsnog te verzoeken om binnen een week na heden schriftelijk kenbaar te maken of zij ermee instemmen dat het College mede op grondslag van de vertrouwelijke versie van de stukken, voor zover zij deze stukken niet kennen, uitspraak doet op het hoger beroep. De toestemming is niet nodig voor een stuk dat een partij al kent.

Beslissing

De rechter-commissaris:
- beslist dat beperking van de kennisneming van de door ACM op 30 mei 2023 overlegde stukken zo ver gerechtvaardigd is als onder 4 tot en met 5 van deze beslissing aangegeven;
- verzoekt partijen om binnen een week na heden schriftelijk aan het College kenbaar te maken of zij ermee instemmen dat het College mede op grondslag van de vertrouwelijke versie van deze stukken uitspraak doet op de hoger beroepen, voor zover zij deze stukken niet kennen;
- verzoekt ACM binnen een week na heden een nieuwe versie van de bijlagen 1 tot en met 4 bij gedingstuk 102 ‘Reactie op aanvullende vragen mbt vertrouwelijkheid’ aan het College en de andere partijen toe te sturen.
Aldus genomen door mr. H.S.J. Albers in tegenwoordigheid van mr. P.E.A. Chao als griffier, op 13 november 2024. .
w.g. H.S.J. Albers w.g. P.E.A. Chao