ECLI:NL:CBB:2024:846

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
22/292
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschrift inzake terugvordering subsidie op grond van Kaderwet EZK- en LNV-subsidies

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 november 2024 uitspraak gedaan in de zaak tussen [naam] en de minister van Klimaat en Groene Groei, met zaaknummer 22/292. De minister had eerder op 20 september 2021 besluiten genomen om de subsidie die aan [naam] was verstrekt op grond van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies voor warmtepompen in te trekken en terug te vorderen. Het bezwaar van [naam] tegen deze besluiten werd door de minister niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Het College heeft de vraag te beoordelen of deze termijnoverschrijding verschoonbaar was. Het College concludeert dat de termijnoverschrijding aan [naam] kan worden toegerekend, omdat hij ervoor heeft gekozen om te wachten met indienen van het bezwaarschrift totdat hij de onderbouwing ervan rond had. De minister heeft het bezwaar van [naam] terecht niet-ontvankelijk verklaard, en het beroep is ongegrond verklaard. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/292

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 november 2024 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats]

en

de minister van Klimaat en Groene Groei

(gemachtigde: mr. E. Hol)

Procesverloop

Met de besluiten van 20 september 2021 (terugvorderingsbesluiten) heeft de minister de subsidie die aan [naam] op grond van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies voor warmtepompen was verstrekt ingetrokken, op nihil vastgesteld en de onverschuldigd betaalde subsidiebedragen teruggevorderd.
Met het besluit van 6 januari 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van [naam] tegen de terugvorderingsbesluiten niet-ontvankelijk verklaard.
[naam] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[naam] heeft een repliek ingediend.
De minister heeft een dupliek ingediend.
De zitting was op 7 oktober 2024. Aan de zitting heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Overwegingen

1. [naam] heeft bij brief van 31 oktober 2021, die de minister op 9 november 2021 heeft ontvangen, bezwaar gemaakt tegen de terugvorderingsbesluiten.
2 Met het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar tegen de terugvorderingsbesluiten niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Uit de artikelen 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt namelijk dat het bezwaarschrift uiterlijk 1 november 2021 had moeten zijn ingediend. Aangezien het bezwaarschrift dat de minister op 9 november 2021 heeft ontvangen niet voorzien is van een poststempel is hij ervan uitgegaan dat het bezwaarschrift twee werkdagen ervoor is verzonden, te weten 5 november 2021 en heeft hij deze datum als datum van indiening aangemerkt. Volgens de minister vormen de door [naam] aangevoerde omstandigheden geen reden om de termijnoverschrijding op grond van artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar te achten.
3 [naam] voert aan dat de minister zijn bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De termijnoverschrijding is volgens hem namelijk wel degelijk verschoonbaar op grond van artikel 6:11 van de Awb. [naam] merkt op dat de zeswekentermijn voor het indienen van een bezwaarschrift weliswaar op zich voldoende is en hij wellicht sneller had kunnen handelen, maar dat hij eerder bezwaar had kunnen maken als de motivering van de terugvorderingsbesluiten deugdelijk was geweest en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) de in dat kader door hem gestelde vragen tijdig en begrijpelijk had afgehandeld. Hij had namelijk nadere toelichting over de terugvordering van de subsidie nodig in verband met zijn afweging om wel of geen bezwaar te maken en in geval van bezwaar dit te voorzien van een inhoudelijke onderbouwing.
Verder heeft [naam] in reactie op het verweerschrift, kort gezegd, benadrukt dat hij het onaanvaardbaar vindt dat de RVO tien dagen de tijd heeft genomen voor een zeer korte en verwarrende reactie op zijn vraag over de terugvordering van de subsidie. Hiermee is namelijk 20 tot 25% van de bezwaartermijn nodeloos verloren gegaan. Hij beschouwt de communicatie met de RVO dan ook als een externe factor die mede heeft bijgedragen aan de termijnoverschrijding. Hij heeft ondanks alles zo snel mogelijk bezwaar gemaakt. Verder merkt [naam] op dat hij niet op de hoogte was van de mogelijkheid om alvast een pro formabezwaarschrift in te dienen en dit later van gronden te voorzien. Daar komt bij dat de RVO zelf stelselmatig tijdslimieten overschrijdt. Bovendien heeft een medewerker van de RVO opgemerkt dat de RVO zelf waarschijnlijk een vergissing maakte en dat het besluit om de subsidie terug te vorderen waarschijnlijk niet terecht was. Tenslotte heeft [naam] ongeveer € 35.000,- aan verduurzaming van zijn woning uitgegeven. Hij vraagt zich dan ook af hoe redelijk het is om onverkort vast te houden aan een termijnoverschrijding van slechts vier dagen.
4 De minister heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zijn stellingen zullen, voor zover nodig, hierna bij de beoordeling worden besproken.
5 Aan de orde is de vraag of de minister het bezwaar van [naam] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5.1
Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt in samenhang met artikel 6:7 van de Awb dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de bezwaartermijn van zes weken is ontvangen. De minister heeft de terugvorderingsbesluiten door toezending per post op 20 september 2021 op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt. De bezwaartermijn eindigde dus op 1 november 2021. Tussen partijen is niet in geschil dat [naam] het bezwaarschrift op 5 november 2021 heeft ingediend en dat dit te laat is. Een te laat ingediend bezwaarschrift is in beginsel niet-ontvankelijk. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest. De termijnoverschrijding is dan verschoonbaar.
5.2
Voor het kader voor de beoordeling van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding verwijst het College naar zijn uitspraak van
30 januari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:31). Het College moet beoordelen of het niet binnen de termijn indienen van een bezwaarschrift aan [naam] kan worden toegerekend. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend. Hieronder legt het College uit waarom.
5.3
Het College stelt vast dat de termijnoverschrijding is veroorzaakt door de keuze van [naam] om met het indienen van het bezwaarschrift te wachten tot hij de onderbouwing ervan rond had. Dat hij behoefte had aan een nadere toelichting op de terugvorderingsbesluiten doet niet af aan deze vaststelling. Het College overweegt in dit verband dat vaststaat dat [naam] , zoals de minister in het verweerschrift heeft opgemerkt, na de laatste reactie van de RVO bij e-mail van 19 oktober 2021 met betrekking tot zijn vraag over de terugvordering van de subsidie, op één dag na nog twee weken de tijd had om bezwaar te maken. Dat de RVO tien dagen later op de vraag van [naam] heeft gereageerd maakt daarom hoe dan ook niet dat de termijnoverschrijding door haar handelen komt. Dat [naam] verder niet op de hoogte was van de mogelijkheid om alvast een pro formabezwaarschrift in te dienen doet niet af aan zijn verantwoordelijkheid om tijdig een bezwaarschrift in te dienen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat [naam] niet in staat was om voor het einde van de bezwaartermijn het bezwaarschrift in te dienen, waardoor de termijnoverschrijding niet verwijtbaar zou zijn of hem slechts een gering verwijt zou treffen. De termijnoverschrijding is aan [naam] toe te rekenen. Dit betekent dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Dat het om een volgens [naam] geringe termijnoverschrijding zou gaan is in dit geval niet relevant. Ook speelt zijn stelling dat de RVO zelf termijnen overschrijdt geen rol. De termijnen waar [naam] hier op doelt zijn termijnen van orde en de overschrijding daarvan heeft geen consequenties voor de termijn voor het maken van bezwaar. De stelling van [naam] dat de terugvordering van de subsidie onredelijk zou zijn omdat hij wel degelijk heeft geïnvesteerd in de verduurzaming van zijn woning is evenmin relevant, omdat belangen die met het materiële geschil gemoeid zijn geen rol spelen bij de beoordeling van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Dit geldt ook voor het door [naam] gestelde motiveringsgebrek dat zou kleven aan de terugvorderingsbesluiten en de stelling dat een medewerker van de RVO heeft opgemerkt dat het besluit om de subsidie terug te vorderen waarschijnlijk een vergissing is.
5.4
Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft de minister het bezwaar van [naam] terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van mr. H. Caglayankaya, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2024.
w.g. H.S.J. Albers w.g. H. Caglayankaya