ECLI:NL:CBB:2024:845

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
23/697
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen afwijzing subsidieaanvraag op grond van termijnoverschrijding

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 november 2024 uitspraak gedaan in de zaak tussen een appellant en de minister van Klimaat en Groene Groei. De appellant had een subsidieaanvraag ingediend voor twee warmtepompen en glasisolatie, welke door de minister op 27 augustus 2021 werd afgewezen. De appellant heeft echter pas op 22 december 2022 bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, wat meer dan een jaar na de deadline van 8 oktober 2021 was. De minister verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De appellant voerde aan dat hij van maart 2021 tot oktober 2022 geen toegang had tot zijn woning en dat zijn ex-vrouw zich niet aan haar doorzendplicht had gehouden. Hij stelde ook dat de minister een toezegging had gedaan over de subsidieaanvraag, maar het College oordeelde dat de termijnoverschrijding niet aan de appellant kon worden toegerekend en dat hij het bezwaarschrift niet zo spoedig als redelijkerwijs kon worden verlangd had ingediend. Het College concludeerde dat de minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. H.S.J. Albers, met mr. H. Caglayankaya als griffier.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/697

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 november 2024 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats]

en

de minister van Klimaat en Groene Groei

(gemachtigde: mr. E. Hol)

Procesverloop

Met het besluit van 27 augustus 2021 (afwijzingsbesluit) heeft de minister de aanvraag van [naam] om subsidie voor twee warmtepompen en glasisolatie op grond van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies afgewezen.
Met het besluit van 1 maart 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van [naam] tegen het afwijzingsbesluit niet-ontvankelijk verklaard.
[naam] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 7 oktober 2024. Aan de zitting hebben [naam] en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Overwegingen

1. [naam] heeft op 22 december 2022 een bezwaarschrift tegen het afwijzingsbesluit ingediend.
2 Met het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar tegen het afwijzingsbesluit niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Ingevolge de artikelen 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had het bezwaarschrift uiterlijk 8 oktober 2021 ingediend moeten zijn. Het op 22 december 2022 ingediende bezwaarschrift is daarom te laat. De minister heeft in verband met de aangevoerde omstandigheden opgemerkt dat, indien [naam] geen toegang meer had tot het op het aanvraagformulier opgegeven correspondentieadres, het op zijn weg had gelegen om een ander correspondentieadres op te geven. Verder heeft de minister vastgesteld dat het bestand met het afwijzingsbesluit op 29 augustus 2021 in eLoket is geopend. Volgens de minister vormen de door [naam] aangevoerde omstandigheden dan ook geen reden om de termijnoverschrijding op grond van artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar te achten. Verder heeft de minister opgemerkt dat, anders dan [naam] stelt, niet is gebleken dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een telefonische toezegging heeft gedaan dat de subsidie zou worden uitbetaald zodra hij weer toegang tot zijn woning had. Daarom is volgens de minister geen sprake van een toezegging waar [naam] op mocht vertrouwen.
3 [naam] voert aan dat de minister zijn bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat de termijnoverschrijding wel degelijk verschoonbaar is. [naam] merkt in dit verband op dat hij van maart 2021 tot 31 oktober 2022 geen toegang meer had tot zijn woning en dat zijn ex-vrouw zich niet heeft gehouden aan haar doorzendplicht. Bovendien had de minister volgens [naam] de toezegging gedaan dat zodra hij weer toegang had tot zijn woning hij de subsidieaanvraag mocht afronden door de verzochte foto’s van de geplaatste warmtepompen en de aangebrachte glasisolatie dan aan te leveren. De telefoonnotities met betrekking tot deze toezegging zijn verloren gegaan omdat de RVO deze slechts een aantal dagen bewaart. Verder merkt [naam] op dat hij gedurende de tijd dat hij geen toegang had tot zijn woning geen beschikking had over internet aangezien dit via zijn woning liep.
4 Aan de orde is de vraag of de minister het bezwaar van [naam] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.1
Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt in samenhang met artikel 6:7 van de Awb dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de bezwaartermijn van zes weken is ontvangen. Is een bezwaarschrift buiten de termijn ingediend dan is het in beginsel niet-ontvankelijk. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. De termijnoverschrijding is dan verschoonbaar.
4.2
Voor het kader voor de beoordeling van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding verwijst het College naar zijn uitspraak van 30 januari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:31). In dit verband zijn twee aspecten van belang. In de eerste plaats moet worden beoordeeld of de termijnoverschrijding aan [naam] kan worden toegerekend. Als de termijnoverschrijding niet aan [naam] kan worden toegerekend, dan moet worden beoordeeld of hij het bezwaarschrift heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd. In gevallen waarin pas kennis wordt genomen van een op correcte wijze bekendgemaakt besluit als de bezwaartermijn al geheel of grotendeels is verstreken en ook niet eerder kennis kon worden genomen van het besluit, hanteert het College een termijn van zes weken waarbinnen het maken van bezwaar in ieder geval niet verwijtbaar te laat is. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan ook een later gemaakt bezwaar als niet verwijtbaar te laat worden aangemerkt. Daarbij overweegt het College dat indien direct al duidelijk is dat het bezwaarschrift hoe dan ook niet is ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd, de toerekenbaarheid geen afzonderlijke bespreking behoeft.
4.3
De minister heeft het afwijzingsbesluit door toezending per post op 27 augustus 2021 op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt. Het College is van oordeel dat de digitale bekendmaking van het afwijzingsbesluit, gelet op artikel 2:14, eerste lid, van de Awb, niet relevant is voor het bepalen van de bezwaartermijn, omdat niet uit het dossier is gebleken dat [naam] kenbaar heeft gemaakt dat hij langs de elektronische weg voldoende bereikbaar is. Door toezending van het afwijzingsbesluit per post eindigde de bezwaartermijn dus op 8 oktober 2021. Het bezwaarschrift dat op 22 december 2022 is ingediend is daarom te laat. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
4.4
[naam] heeft op de zitting verklaard dat hij het afwijzingsbesluit in september/oktober 2022 via zijn advocaat heeft ontvangen. Aangezien [naam] op 22 december 2022 een bezwaarschrift tegen het afwijzingsbesluit heeft ingediend heeft hij niet binnen zes weken nadat hij bekend is geworden met het afwijzingsbesluit bezwaar gemaakt. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het later door [naam] gemaakte bezwaar als niet verwijtbaar te laat moet worden aangemerkt. Hij heeft het bezwaarschrift daarom hoe dan ook niet ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd. In het midden kan daarom blijven of de door [naam] gestelde omstandigheden, namelijk dat hij van maart 2021 tot 31 oktober 2022 geen toegang meer had tot zijn woning en zijn ex-vrouw zich niet heeft gehouden aan haar plicht om zijn post door te sturen, een toereikende grond vormen om de termijnoverschrijding niet aan hem toe te rekenen. Dit betekent dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. De minister heeft het bezwaar van [naam] terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.5
Gezien het voorgaande komt het College niet toe aan de vraag of door de minister een toezegging aan [naam] is gedaan dat hij de subsidieaanvraag mocht afronden zodra hij weer toegang had tot zijn woning.
5 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van mr. H. Caglayankaya, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2024.
w.g. H.S.J. Albers w.g. H. Caglayankaya