ECLI:NL:CBB:2024:818
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling minister tot vergoeding proceskosten in samenhangende beroepszaken
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 november 2024, wordt de minister van Economische Zaken veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in beroep. De zaak betreft een maatschap die in beroep is gegaan tegen besluiten van de minister, waarbij de minister aan de maatschap tegemoet is gekomen. Het College stelt vast dat deze beroepszaak samenhangt met nog 30 andere beroepszaken, wat aanleiding geeft om de kosten te bepalen op een forfaitair bedrag van € 3.100,-, oftewel € 100,- per beroepszaak.
De uitspraak is gedaan zonder zitting, omdat het College over voldoende informatie beschikt om de minister te veroordelen in de proceskosten. Dit is mogelijk op grond van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De maatschap had eerder haar beroep ingetrokken, maar verzocht de minister in de proceskosten te veroordelen, omdat de minister met herzieningsbesluiten alsnog subsidie heeft toegekend op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL).
Het College legt uit dat de hoogte van de proceskosten wordt vastgesteld aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), waarbij kosten worden vergoed op basis van een systeem van vaste bedragen. In dit geval is het College van oordeel dat het forfaitaire bedrag van € 1.312,50 niet in verhouding staat tot het aantal samenhangende zaken, en daarom is besloten om de kosten te verhogen. De kosten in bezwaar komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat hier niet om is verzocht in de bezwaarfase. De verplichting om griffierecht te vergoeden, ten bedrage van € 365,-, is ook aan de minister opgelegd.