ECLI:NL:CBB:2024:813
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vergoeding van proceskosten in samenhangende beroepszaken met betrekking tot subsidie COVID-19
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 5 november 2024, wordt de minister van Economische Zaken veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in een beroepszaak. De zaak betreft een maatschap die in beroep is gegaan tegen een besluit van de minister, maar waarbij de minister inmiddels aan de maatschap tegemoet is gekomen door subsidie toe te kennen op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2022. Dit besluit leidde tot de intrekking van het beroep door de maatschap, die vervolgens verzocht om vergoeding van de proceskosten.
Het College oordeelt dat, gezien artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een zitting niet nodig is omdat er voldoende informatie beschikbaar is om de minister te veroordelen in de proceskosten. De hoogte van de proceskosten wordt vastgesteld aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Aangezien deze beroepszaak samenhangt met nog 30 andere beroepszaken, past het College de regels voor samenhangende zaken toe en stelt het totale bedrag aan proceskosten vast op € 3.100,-, wat neerkomt op € 100,- per beroepszaak.
Het College merkt op dat de kosten in bezwaar niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat de maatschap hierom niet tijdig heeft verzocht. De verplichting voor de minister om het griffierecht van € 365,- te vergoeden, is ook aan de orde, voortvloeiend uit de Awb. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze beslissing.