ECLI:NL:CBB:2024:808

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
1 november 2024
Zaaknummer
23/552
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling minister tot vergoeding proceskosten in samenhangende beroepszaken

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 5 november 2024, wordt de minister van Economische Zaken veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in een beroepszaak. De ondernemer had in beroep verzocht om vergoeding van de proceskosten, omdat de minister hem tegemoet was gekomen. Het College oordeelt dat, gezien artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een zitting niet nodig was, omdat er voldoende informatie beschikbaar was om tot een uitspraak te komen. De ondernemer had zijn beroep ingetrokken, maar verzocht om de minister in de proceskosten te veroordelen, verwijzend naar eerdere correspondentie waarin een voorstel voor de hoogte van de proceskostenvergoeding was gedaan.

De minister had op 28 juni 2024 een herzieningsbesluit genomen, waarbij een hogere subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het derde kwartaal van 2021 was vastgesteld. Dit betekende dat de minister aan de ondernemer tegemoet was gekomen, wat de basis vormde voor de proceskostenvergoeding. Het College stelde vast dat deze beroepszaak samenhangt met 30 andere beroepszaken, en paste de vergoeding aan op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De totale kosten werden vastgesteld op € 3.100,-, wat neerkomt op € 100,- per beroepszaak.

Het College merkte op dat de minister al een vergoeding in bezwaar had toegekend en zag geen aanleiding voor een nadere kostenveroordeling in bezwaar. De verplichting voor de minister om de kosten van het griffierecht te vergoeden, voortvloeit uit artikel 8:41 van de Awb. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Brugman, in aanwezigheid van griffier E.A. van der Meel, en is openbaar uitgesproken op 5 november 2024.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/552
uitspraak zonder zitting van de enkelvoudige kamer van 5 november 2024 in de zaak tussen
[naam]handelend onder de naam
[naam], te [woonplaats] (de ondernemer)
(gemachtigde: mr. A.K. van der Vis)
en

de minister van Economische Zaken

Samenvatting

In deze uitspraak veroordeelt het College de minister tot vergoeding van de proceskosten in beroep omdat de minister aan de ondernemer is tegemoetgekomen.

Beoordeling

1. Het College doet uitspraak zonder zitting, omdat het over voldoende informatie beschikt om de minister te veroordelen in de proceskosten. Artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een zitting in dat geval niet nodig is.
2 Indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak in de kosten worden veroordeeld, zo bepaalt artikel 8:75a van de Awb.
3 De vaststelling van de hoogte van de proceskosten vindt plaats aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Hierin is vermeld voor welke proceshandelingen kosten worden vergoed met een systeem van vaste bedragen, gebaseerd op punten en wegingsfactoren.
4 Het College stelt vast dat de onderneming met de brief van 13 augustus 2024 het beroep heeft ingetrokken met daarbij het verzoek de minister in de proceskosten te veroordelen met verwijzing naar haar brief van 24 juli 2024 waarin een voorstel is gedaan over (de hoogte van) de proceskostenvergoeding. Reden hiervoor is dat de minister met het herzieningsbesluit van 28 juni 2024 voor de ondernemer alsnog een hogere subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor Q3 2021 heeft vastgesteld. Hiermee is de minister aan de ondernemer tegemoetgekomen.
5 Nu de minister de ondernemer is tegemoetgekomen, ziet het College aanleiding de minister tot vergoeding van de proceskosten in beroep te veroordelen. Het College stelt vast dat deze beroepszaak gelet op artikel 3 van het Bpb samenhangt met nog 30 andere beroepszaken. In beginsel dienen de kosten op grond van artikel 2, eerste lid onder a, van het Bpb te worden vastgesteld op € 1.312,50 (1 punt ter waarde van € 875,- voor het indienen van de beroepschriften met een wegingsfactor 1,5 in verband met samenhang en wegingsfactor 1,0 qua zwaarte). Aangezien het hier echter om 31 samenhangende zaken gaat is het College van oordeel dat dit forfaitaire bedrag niet in verhouding staat tot het aantal samenhangende zaken. Daarom ziet het College aanleiding om toepassing te geven aan het derde lid van artikel 2 van het Bpb en de kosten vast te stellen op in totaal € 3.100,- of te wel € 100,- per beroepszaak.
6 Met het herzieningsbesluit van 28 juni 2024 is door de minister al een vergoeding in bezwaar conform het Bpb aan de ondernemer toegekend. Voor een (nadere) kostenveroordeling in bezwaar ziet het College geen aanleiding.
7 Ter voorlichting aan partijen merkt het College nog op dat de verplichting om de kosten van het griffierecht ten bedrage van € 184,- te vergoeden voor de minister rechtstreeks voortvloeit uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.

Beslissing

Het College veroordeelt de minister in de proceskosten van de ondernemer tot een bedrag van € 100,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, in aanwezigheid van E.A. van der Meel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2024.
w.g. D. Brugman w.g. E.A. van der Meel
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat u kunt doen als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kunt u in verzet gaan bij het College. U doet dit door in een brief (het verzetschrift) toe te lichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak. Zorg ervoor dat het College uw verzetschrift op tijd ontvangt, namelijk binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. In uw verzetschrift kunt u het College vragen om mondeling te mogen toelichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak.