Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
[naam], te [woonplaats] (de ondernemer)
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 5 november 2024, wordt de minister van Economische Zaken veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in een beroepszaak. De ondernemer had in beroep verzocht om vergoeding van de proceskosten, omdat de minister hem tegemoet was gekomen. Het College oordeelt dat, gezien artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een zitting niet nodig was, omdat er voldoende informatie beschikbaar was om tot een uitspraak te komen. De ondernemer had zijn beroep ingetrokken, maar verzocht om de minister in de proceskosten te veroordelen, verwijzend naar eerdere correspondentie waarin een voorstel voor de hoogte van de proceskostenvergoeding was gedaan.
De minister had op 28 juni 2024 een herzieningsbesluit genomen, waarbij een hogere subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het derde kwartaal van 2021 was vastgesteld. Dit betekende dat de minister aan de ondernemer tegemoet was gekomen, wat de basis vormde voor de proceskostenvergoeding. Het College stelde vast dat deze beroepszaak samenhangt met 30 andere beroepszaken, en paste de vergoeding aan op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De totale kosten werden vastgesteld op € 3.100,-, wat neerkomt op € 100,- per beroepszaak.
Het College merkte op dat de minister al een vergoeding in bezwaar had toegekend en zag geen aanleiding voor een nadere kostenveroordeling in bezwaar. De verplichting voor de minister om de kosten van het griffierecht te vergoeden, voortvloeit uit artikel 8:41 van de Awb. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Brugman, in aanwezigheid van griffier E.A. van der Meel, en is openbaar uitgesproken op 5 november 2024.