ECLI:NL:CBB:2024:806

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
1 november 2024
Zaaknummer
AWB 22/2628
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling minister tot vergoeding proceskosten in samenhangende beroepszaken

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 5 november 2024, wordt de minister van Economische Zaken veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in een beroepszaak. De ondernemer had beroep ingesteld tegen een verleningsbesluit van 31 mei 2022, waarin een subsidie van € 41.048,28 was verleend. De minister heeft echter later, met het vaststellingsbesluit van 25 januari 2023, de subsidie verhoogd naar € 71.288,-. De ondernemer heeft aangegeven in te stemmen met het niet nemen van een herziene beslissing op bezwaar en heeft het beroep ingetrokken, met het verzoek om de minister in de proceskosten te veroordelen.

Het College oordeelt dat, hoewel de minister geen herziene beslissing op bezwaar heeft genomen, het belang van de beroepszaak is komen te vervallen door de verhoging van de subsidie. Het College stelt vast dat deze beroepszaak samenhangt met 30 andere beroepszaken, en past daarom de regels voor proceskostenvergoeding aan. De kosten worden vastgesteld op een totaalbedrag van € 3.100,-, wat neerkomt op € 100,- per beroepszaak. Dit bedrag is gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij rekening is gehouden met de samenhang van de zaken.

De uitspraak is gedaan zonder zitting, omdat het College voldoende informatie had om tot een beslissing te komen. De minister is verplicht om de kosten van het griffierecht van € 184,- te vergoeden, zoals bepaald in de Algemene wet bestuursrecht. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2628
uitspraak zonder zitting van de enkelvoudige kamer van 5 november 2024 in de zaak tussen
[naam 1]handelend onder de naam
[naam 2], te [woonplaats] (de ondernemer)
(gemachtigde: mr. A.K. van der Vis)
en

de minister van Economische Zaken

Samenvatting

In deze uitspraak veroordeelt het College de minister tot vergoeding van de proceskosten in beroep omdat de minister aan de ondernemer is tegemoetgekomen.

Beoordeling

1. Het College doet uitspraak zonder zitting, omdat het over voldoende informatie beschikt om de minister te veroordelen in de proceskosten. Artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een zitting in dat geval niet nodig is.
2 Indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak in de kosten worden veroordeeld, zo bepaalt artikel 8:75a van de Awb.
3 De vaststelling van de hoogte van de proceskosten vindt plaats aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Hierin is vermeld voor welke proceshandelingen kosten worden vergoed met een systeem van vaste bedragen, gebaseerd op punten en wegingsfactoren.
4 Met de e-mail van 22 juli 2024 heeft de minister het College bericht dat hij geen aanleiding ziet om in deze zaak een herziene beslissing op bezwaar te nemen. Het bezwaar en beroep zijn gericht tegen het verleningsbesluit van 31 mei 2022 waarin € 41.048,28 subsidie is verleend. Inmiddels is de subsidie met het vaststellingsbesluit van 25 januari 2023 vastgesteld op € 71.288,- en heeft de minister geconstateerd dat een herziene beslissing op bezwaar niet leidt tot een hogere subsidie. Met de brief 13 augustus 2024 heeft de ondernemer het College bericht ermee in te kunnen stemmen dat er in deze zaak geen herziene beslissing op bezwaar volgt en heeft hij het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek de minister in de proceskosten te veroordelen met verwijzing naar zijn brief van 24 juli 2024 waarin een voorstel is gedaan over (de hoogte van) de proceskostenvergoeding.
5 Het College is van oordeel dat de minister weliswaar geen herziene beslissing op bezwaar in de verleningsfase heeft genomen, waarop dit beroep ziet, maar dat het belang hierbij met het vaststellingsbesluit is komen te vervallen omdat hiermee in feite aan de ondernemer is tegemoetgekomen door alsnog een hoger subsidiebedrag vast te stellen op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor Q1 2022. Het College ziet daarom aanleiding de minister tot vergoeding van de proceskosten in beroep te veroordelen. Het College stelt vast dat deze beroepszaak gelet op artikel 3 van het Bpb samenhangt met nog 30 andere beroepszaken. In beginsel dienen de kosten op grond van artikel 2, eerste lid onder a, van het Bpb te worden vastgesteld op € 1.312,50 (1 punt ter waarde van € 875,- voor het indienen van de beroepschriften met een wegingsfactor 1,5 in verband met samenhang en wegingsfactor 1,0 qua zwaarte). Aangezien het hier echter om 31 samenhangende zaken gaat is het College van oordeel dat dit forfaitaire bedrag niet in verhouding staat tot het aantal samenhangende zaken. Daarom ziet het College aanleiding om toepassing te geven aan het derde lid van artikel 2 van het Bpb en de kosten vast te stellen op in totaal € 3.100,- of te wel € 100,- per beroepszaak.
6 Ter voorlichting aan partijen merkt het College nog op dat de verplichting om de kosten van het griffierecht ten bedrage van € 184,- te vergoeden voor de minister rechtstreeks voortvloeit uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.

Beslissing

Het College veroordeelt de minister in de proceskosten van de ondernemer tot een bedrag van € 100,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, in aanwezigheid van E.A. van der Meel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2024.
w.g. D. Brugman w.g. E.A. van der Meel
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat u kunt doen als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kunt u in verzet gaan bij het College. U doet dit door in een brief (het verzetschrift) toe te lichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak. Zorg ervoor dat het College uw verzetschrift op tijd ontvangt, namelijk binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. In uw verzetschrift kunt u het College vragen om mondeling te mogen toelichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak.