ECLI:NL:CBB:2024:805

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
1 november 2024
Zaaknummer
22/2591 en 23/1544
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van proceskosten in samenhangende bestuurszaken met betrekking tot subsidieaanvragen

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 november 2024, wordt de minister van Economische Zaken veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in beroep. Dit besluit is genomen omdat de minister aan de ondernemer is tegemoetgekomen in zijn verzoeken. De uitspraak is gedaan zonder zitting, aangezien het College over voldoende informatie beschikte om tot een beslissing te komen. De relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) die hierbij zijn toegepast zijn artikel 8:54 en artikel 8:75a.

De ondernemer had twee beroepszaken aanhangig gemaakt, met zaaknummers 22/2591 en 23/1544. Het beroep met nummer 22/2591 was gericht tegen de afwijzing van een subsidie voor het eerste kwartaal van 2022, terwijl het beroep met nummer 23/1544 betrekking had op de vaststelling van deze subsidie op nihil. De minister heeft echter met een herzieningsbesluit van 28 juni 2024 de subsidie alsnog vastgesteld op € 131.866,33, wat leidde tot de intrekking van beide beroepszaken door de ondernemer.

Het College heeft vastgesteld dat de beroepszaken samenhangen met nog 30 andere zaken, en heeft daarom de proceskosten vastgesteld op een totaalbedrag van € 3.100,-, oftewel € 100,- per beroepszaak. Dit bedrag is gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), dat een systeem van vaste bedragen hanteert voor proceshandelingen. De minister is veroordeeld tot een vergoeding van € 200,- aan de ondernemer voor de proceskosten, terwijl de kosten van het griffierecht van € 184,- per beroepszaak rechtstreeks door de minister moeten worden vergoed, zoals bepaald in artikel 8:41 van de Awb.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 22/2591 en 23/1544
uitspraak zonder zitting van de enkelvoudige kamer van 5 november 2024 in de zaken tussen
[naam]handelend onder de naam
[naam], te [woonplaats] (de ondernemer)
(gemachtigde: mr. A.K. van der Vis)
en

de minister van Economische Zaken

Samenvatting

In deze uitspraak veroordeelt het College de minister tot vergoeding van de proceskosten in beroep omdat de minister aan de ondernemer is tegemoetgekomen.

Beoordeling

1. Het College doet uitspraak zonder zitting, omdat het over voldoende informatie beschikt om de minister te veroordelen in de proceskosten. Artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een zitting in dat geval niet nodig is.
2 Indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak in de kosten worden veroordeeld, zo bepaalt artikel 8:75a van de Awb.
3 De vaststelling van de hoogte van de proceskosten vindt plaats aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Hierin is vermeld voor welke proceshandelingen kosten worden vergoed met een systeem van vaste bedragen, gebaseerd op punten en wegingsfactoren.
4 Met de e-mail van 13 augustus 2024 heeft de minister het College bericht dat de ondernemer twee beroepen heeft ingediend. Het beroep met zaaknummer 22/2591 is gericht tegen de (afwijzing van de) verlening van subsidie voor Q1 2022 en het beroep met zaaknummer 23/1544 is gericht tegen de vaststelling van subsidie voor Q1 2022 op € 0,- (nihil) op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De minister heeft ervoor gekozen om met het herzieningsbesluit van 28 juni 2024 (in 23/1544) één nieuw besluit te nemen waarin de subsidie definitief is vastgesteld op € 131.866,33 op grond van de TVL.
5 Het College stelt vast dat de ondernemer het beroep met zaaknummer 23/1544 met de brief van 13 augustus 2024 heeft ingetrokken. Reden hiervoor is dat de minister met het herzieningsbesluit van 28 juni 2024 in deze zaak voor de ondernemer alsnog subsidie op grond van de TVL voor Q1 2022 heeft vastgesteld. Verder stelt het College vast dat de ondernemer met de brief van 5 september 2024 in 22/2591 het College bericht heeft ermee in te kunnen stemmen dat er door de minister één herziene beslissing op bezwaar is genomen voor zowel de verlening als de vaststelling en dat hij het beroep heeft ingetrokken. Beide intrekkingen zijn gedaan met daarbij het verzoek de minister in de proceskosten te veroordelen met verwijzing naar zijn brief van 24 juli 2024 waarin een voorstel is gedaan over (de hoogte van) de proceskostenvergoeding.
6 Het College is van oordeel dat de minister weliswaar geen herziene beslissing op bezwaar in de verleningsfase heeft genomen, maar dat het belang hierbij met de herziening in de vaststellingsfase is komen te vervallen, omdat de minister aan de ondernemer in beide zaken is tegemoetgekomen door alsnog een hoger subsidiebedrag vast te stellen op grond van de TVL. Nu de minister de ondernemer is tegemoetgekomen, ziet het College aanleiding de minister tot vergoeding van de proceskosten in beroep te veroordelen. Het College stelt vast dat deze beroepszaken gelet op artikel 3 van het Bpb samenhangen met nog 29 andere beroepszaken. In beginsel dienen de kosten op grond van artikel 2, eerste lid onder a, van het Bpb te worden vastgesteld op € 1.312,50 (1 punt ter waarde van € 875,- voor het indienen van de beroepschriften met een wegingsfactor 1,5 in verband met samenhang en wegingsfactor 1,0 qua zwaarte). Aangezien het hier echter om 31 samenhangende zaken gaat is het College van oordeel dat dit forfaitaire bedrag niet in verhouding staat tot het aantal samenhangende zaken. Daarom ziet het College aanleiding om toepassing te geven aan het derde lid van artikel 2 van het Bpb en de kosten vast te stellen op in totaal € 3.100,- of te wel € 100,- per beroepszaak.
7 Met het herzieningsbesluit van 28 juni 2024 is door de minister al een vergoeding in bezwaar conform het Bpb aan de ondernemer toegekend. Voor een (nadere) kostenveroordeling in bezwaar ziet het College geen aanleiding.
8 Ter voorlichting aan partijen merkt het College nog op dat de verplichting om de kosten van het griffierecht ten bedrage van € 184,- per beroepszaak te vergoeden voor de minister rechtstreeks voortvloeit uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.

Beslissing

Het College veroordeelt de minister in de proceskosten van de ondernemer tot een bedrag van € 200,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, in aanwezigheid van E.A. van der Meel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2024.
w.g. D. Brugman w.g. E.A. van der Meel
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat u kunt doen als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kunt u in verzet gaan bij het College. U doet dit door in een brief (het verzetschrift) toe te lichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak. Zorg ervoor dat het College uw verzetschrift op tijd ontvangt, namelijk binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. In uw verzetschrift kunt u het College vragen om mondeling te mogen toelichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak.