ECLI:NL:CBB:2024:796
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling minister tot vergoeding proceskosten in samenhangende beroepszaken
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 5 november 2024, wordt de minister van Economische Zaken veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in een beroepszaak. De zaak betreft een onderneming die in beroep is gegaan tegen een besluit van de minister. Het College stelt vast dat de minister aan de onderneming is tegemoetgekomen door een hogere subsidie toe te kennen op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2022. Hierdoor is de minister verplicht om de proceskosten te vergoeden.
Het College doet uitspraak zonder zitting, omdat er voldoende informatie beschikbaar is om de minister te veroordelen in de proceskosten. Dit is mogelijk op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat een zitting niet nodig is als het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. De hoogte van de proceskosten wordt vastgesteld aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
In deze zaak is vastgesteld dat de beroepszaak samenhangt met nog 30 andere beroepszaken. Het College past daarom artikel 2, derde lid, van het Bpb toe en stelt de kosten vast op in totaal € 3.100,-, wat neerkomt op € 100,- per beroepszaak. De minister is al eerder een vergoeding in bezwaar toegekend, waardoor het College geen aanleiding ziet voor een nadere kostenveroordeling in bezwaar. De verplichting om de kosten van het griffierecht te vergoeden, ten bedrage van € 365,-, vloeit rechtstreeks voort uit de Awb. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.