ECLI:NL:CBB:2024:792

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
1 november 2024
Zaaknummer
23/1179
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van proceskosten in samenhangende bestuurszaken met betrekking tot subsidie COVID-19

In deze uitspraak van 5 november 2024 veroordeelt het College van Beroep voor het bedrijfsleven de minister van Economische Zaken tot vergoeding van de proceskosten in beroep. Dit besluit is genomen omdat de minister aan de onderneming, [naam] V.O.F., tegemoet is gekomen. De uitspraak is gedaan zonder zitting, aangezien het College over voldoende informatie beschikte om tot een beslissing te komen. De relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) die hierbij zijn toegepast zijn artikel 8:54 en artikel 8:75a.

De onderneming had op 13 augustus 2024 haar beroep ingetrokken, met het verzoek om de minister in de proceskosten te veroordelen. Dit verzoek was gebaseerd op een eerdere brief van de minister waarin een herzieningsbesluit werd aangekondigd, dat leidde tot een hogere subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2021. Het College constateert dat deze beroepszaak samenhangt met nog 30 andere beroepszaken, wat aanleiding geeft om de proceskosten te berekenen op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).

Het College stelt de proceskosten vast op een totaalbedrag van € 3.100,-, wat neerkomt op € 100,- per beroepszaak. Dit bedrag is vastgesteld in overeenstemming met de regels van het Bpb, waarbij rekening is gehouden met de samenhang van de zaken. De kosten die in bezwaar zijn gemaakt, komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat de onderneming hierom niet tijdig heeft verzocht. De verplichting voor de minister om het griffierecht van € 365,- te vergoeden, is ook vermeld, voortvloeiend uit artikel 8:41 van de Awb. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1179
uitspraak zonder zitting van de enkelvoudige kamer van 5 november 2024 in de zaak tussen

[naam] V.O.F., te [woonplaats] (de onderneming)

(gemachtigde: mr. A.K. van der Vis)
en

de minister van Economische Zaken

Samenvatting

In deze uitspraak veroordeelt het College de minister tot vergoeding van de proceskosten in beroep omdat de minister aan de onderneming is tegemoetgekomen.

Beoordeling

1. Het College doet uitspraak zonder zitting, omdat het over voldoende informatie beschikt om de minister te veroordelen in de proceskosten. Artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een zitting in dat geval niet nodig is.
2 Indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak in de kosten worden veroordeeld, zo bepaalt artikel 8:75a van de Awb.
3 De vaststelling van de hoogte van de proceskosten vindt plaats aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Hierin is vermeld voor welke proceshandelingen kosten worden vergoed met een systeem van vaste bedragen, gebaseerd op punten en wegingsfactoren.
4 Het College stelt vast dat de onderneming met de brief van 13 augustus 2024 het beroep heeft ingetrokken met daarbij het verzoek de minister in de proceskosten te veroordelen met verwijzing naar haar brief van 24 juli 2024 waarin een voorstel is gedaan over (de hoogte van) de proceskostenvergoeding. Reden hiervoor is dat de minister met het herzieningsbesluit van 28 juni 2024 voor de onderneming alsnog een hogere subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor Q4 2021 heeft vastgesteld. Hiermee is de minister aan de onderneming tegemoetgekomen.
5 Nu de minister de onderneming is tegemoetgekomen, ziet het College aanleiding de minister tot vergoeding van de proceskosten in beroep te veroordelen. Het College stelt vast dat deze beroepszaak gelet op artikel 3 van het Bpb samenhangt met nog 30 andere beroepszaken. In beginsel dienen de kosten op grond van artikel 2, eerste lid onder a, van het Bpb te worden vastgesteld op € 1.312,50 (1 punt ter waarde van € 875,- voor het indienen van de beroepschriften met een wegingsfactor 1,5 in verband met samenhang en wegingsfactor 1,0 qua zwaarte). Aangezien het hier echter om 31 samenhangende zaken gaat is het College van oordeel dat dit forfaitaire bedrag niet in verhouding staat tot het aantal samenhangende zaken. Daarom ziet het College aanleiding om toepassing te geven aan het derde lid van artikel 2 van het Bpb en de kosten vast te stellen op in totaal € 3.100,- of te wel € 100,- per beroepszaak.
6 De in bezwaar gemaakte kosten komen in dit geval niet voor vergoeding in aanmerking, omdat de onderneming hierom niet al in de bezwaarfase heeft verzocht, zoals artikel 7:15, derde lid, van de Awb als voorwaarde stelt. Voor een kostenveroordeling in bezwaar bestaat dan ook geen aanleiding.
7 Ter voorlichting aan partijen merkt het College nog op dat de verplichting om de kosten van het griffierecht ten bedrage van € 365,- te vergoeden voor de minister rechtstreeks voortvloeit uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.

Beslissing

Het College veroordeelt de minister in de proceskosten van de onderneming tot een bedrag van € 100,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, in aanwezigheid van E.A. van der Meel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2024.
w.g. D. Brugman w.g. E.A. van der Meel
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat u kunt doen als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kunt u in verzet gaan bij het College. U doet dit door in een brief (het verzetschrift) toe te lichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak. Zorg ervoor dat het College uw verzetschrift op tijd ontvangt, namelijk binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. In uw verzetschrift kunt u het College vragen om mondeling te mogen toelichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak.