ECLI:NL:CBB:2024:781

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
23/890
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak

In deze uitspraak oordeelt het College van Beroep voor het bedrijfsleven dat het beroep van [naam] niet-ontvankelijk is, omdat [naam] geen belang meer heeft bij een verdere beoordeling van het beroep. Dit betekent dat het College het beroep niet inhoudelijk beoordeelt. Desondanks ziet het College aanleiding om aan [naam] een reiskostenvergoeding in beroep toe te kennen en draagt de minister op het betaalde griffierecht te vergoeden.

Het College doet uitspraak zonder (nadere) zitting, omdat het over voldoende informatie beschikt om tot een oordeel te komen en omdat partijen, gelet op het bepaalde in artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geen gebruik hebben gemaakt van hun recht om ter (nadere) zitting gehoord te worden. Het beroep van [naam] is gericht tegen het besluit op bezwaar van 2 december 2022, waarin de minister het bezwaar van [naam] tegen het afwijzingsbesluit van 29 juni 2022 ongegrond heeft verklaard. Met het herzieningsbesluit van 6 juni 2024 heeft de minister het bezwaar alsnog gegrond verklaard en het afwijzingsbesluit herroepen.

Het College leidt uit de reactie van [naam] af dat hij zich met het herzieningsbesluit kan verenigen en dat het hem alleen nog te doen is om een beslissing van het College over de proceskosten. Gelet hierop heeft [naam] geen belang meer bij een verdere beoordeling van het beroep. Het College zal het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren en daarbij een beslissing nemen over de proceskosten. De vaststelling van de hoogte van de proceskosten vindt plaats aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Het College wijst de minister op om het betaalde griffierecht van € 184,- aan [naam] te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/890
uitspraak zonder zitting van de enkelvoudige kamer van 5 november 2024 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats]

en

de minister van Klimaat en Groene Groei

Samenvatting

In deze uitspraak oordeelt het College dat het beroep van [naam] niet-ontvankelijk is omdat [naam] geen belang meer heeft bij een verdere beoordeling van het beroep. Dit betekent dat het College het beroep niet inhoudelijk beoordeelt. Het College ziet wel aanleiding om aan [naam] een reiskostenvergoeding in beroep toe te kennen en draagt de minister op het betaalde griffierecht te vergoeden.

Beoordeling

1. Het College doet uitspraak zonder (nadere) zitting, omdat het over voldoende informatie beschikt om tot een oordeel te komen en omdat partijen, gelet op het bepaalde in artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geen gebruik hebben gemaakt van hun recht om ter (nadere) zitting gehoord te worden.
2 Het beroep van [naam] is gericht tegen het besluit op bezwaar van
2 december 2022, waarin de minister het bezwaar van [naam] tegen het afwijzingsbesluit van 29 juni 2022 ongegrond heeft verklaard.
3 Met het herzieningsbesluit van 6 juni 2024 heeft de minister het bezwaar alsnog gegrond verklaard, het afwijzingsbesluit herroepen en daarbij voor [naam] alsnog € 7.128,- aan subsidie op grond van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies, titel 4.5. Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing vastgesteld. De griffier heeft vervolgens aan [naam] verzocht om aan te geven of het herzieningsbesluit aanleiding geeft om het beroep in te trekken, dan wel aan te geven op welke gronden volgens [naam] nog belang bestaat bij een uitspraak van het College. Met de e-mail van 26 september 2024 heeft [naam] aangegeven weliswaar de subsidie te hebben ontvangen waarvoor hij de rechtszaak is begonnen, maar dat hij hiervoor wel kosten heeft gemaakt en dat hij duidelijkheid wenst over de vergoeding hiervan.
4 Het College leidt uit de reactie van [naam] af dat dat hij zich met het herzieningsbesluit kan verenigen en dat het hem alleen nog te doen is om een beslissing van het College over de proceskosten. Gelet hierop heeft [naam] geen belang meer bij een verdere beoordeling van het beroep. Het College zal het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren en daarbij een beslissing nemen over de proceskosten.
5 De vaststelling van de hoogte van de proceskosten vindt plaats aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Hierin is vermeld voor welke proceshandelingen kosten worden vergoed met een systeem van vaste bedragen, gebaseerd op punten en wegingsfactoren.
6 Het College stelt vast dat [naam] een ‘Formulier proceskosten’ heeft ingediend waarmee een bedrag van € 67,56 wordt gedeclareerd voor reis- en verblijfkosten. Het College acht het aannemelijk dat [naam] deze kosten gemaakt heeft voor het bijwonen van de zitting van 3 april 2024 en zal deze kosten daarom toewijzen op grond van artikel 1, aanhef en onder d, van het Bpb. Dat [naam] nog andere vergoedbare kosten heeft gemaakt, is niet gebleken. Het College wijst er in dat kader op dat een veroordeling in de kosten als bedoeld in de artikelen 8:75 en 7:15 van de Awb volgens artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb uitsluitend betrekking kan hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. In dit geval heeft [naam] het beroepschrift zelf ingediend en hij is in de procedure niet bijgestaan door een professionele gemachtigde die proceshandelingen heeft verricht die volgens het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen. Voor een nadere kostenveroordeling in beroep bestaat dan ook geen aanleiding.
7 De in bezwaar door [naam] gemaakte kosten komen om dezelfde reden niet voor vergoeding in aanmerking.
8 Wel draagt het College de minister op om het betaalde griffierecht van € 184,- aan [naam] te vergoeden.

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van [naam] in beroep tot een bedrag van
€ 67,56,-;
- draagt de minister op het griffierecht van € 184,- aan [naam] te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, in aanwezigheid van E.A. van der Meel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2024.
w.g. D. Brugman w.g. E.A. van der Meel