ECLI:NL:CBB:2024:773

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
23/1590
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag TVL voor Q1 2022 wegens te late indiening

Op 10 oktober 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23/1590. De zaak betreft een beroep van [naam 1] B.V. tegen de afwijzing van hun aanvraag voor de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) subsidie voor het eerste kwartaal van 2022. De aanvraag was te laat ingediend, wat niet in geschil was. De onderneming had aanvankelijk besloten om geen aanvraag in te dienen, omdat zij dacht dat het staatssteunplafond voor haar en aan haar verbonden ondernemingen al was bereikt. Deze aanname bleek achteraf onjuist te zijn, maar het College oordeelde dat dit niet betekent dat de wettelijke termijn voor het indienen van de aanvraag kon worden verlengd.

Het College heeft de beslissing van de minister getoetst aan het evenredigheidsbeginsel. Ondanks de omstandigheden die de onderneming aanvoerde, zoals de afwijzing van de subsidieaanvraag voor het vierde kwartaal van 2021, oordeelde het College dat de minister niet onzorgvuldig had gehandeld door de aanvraag niet inhoudelijk te beoordelen. De onderneming had tijdig een aanvraag kunnen indienen, en het niet tijdig indienen kwam voor rekening en risico van de onderneming.

De conclusie van het College was dat de minister de TVL-subsidie terecht had afgewezen. Het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard, en de minister was niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door de enkelvoudige kamer, met mr. W.J.A.M. van Brussel als rechter en mr. A. Verhoeven als griffier.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1590
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2024

Rechter: mr. W.J.A.M. van Brussel

Griffier: mr. A. Verhoeven

Partijen

[naam 1] B.V., te [plaats] , (de onderneming), waarvoor aanwezig is [naam 2] , [naam 3] en [naam 4]
en

de minister van Economische Zaken, vertegenwoordigd door mr. H.G. Wammes enmr. S.F. Hu

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat de aanvraag om een TVL-subsidie voor het eerste kwartaal (Q1) van 2022 te laat is ingediend. De TVL bepaalt dat de aanvraag dan moet worden afgewezen en dat heeft de minister ook gedaan.
2. Het College toetst de beslissing van de minister op evenredigheid omdat aan die beslissing ook het (ongeschreven) evenredigheidsbeginsel ten grondslag ligt.
3. De onderneming dacht tijdens de aanvraagtermijn voor Q1 2022 dat het staatssteunplafond voor haar en de aan haar verbonden ondernemingen was bereikt. Met de afwijzing van de subsidieaanvraag voor Q4 2021 na het verstrijken van de aanvraagtermijn bleek de onderneming dat het plafond nog niet was bereikt. De onderneming vindt dat zij alsnog de mogelijkheid moet krijgen een (volledige) aanvraag te doen.
4. Deze omstandigheden maken echter niet dat de wettelijke termijn door de minister opzij kan worden geschoven. Het aanvankelijk niet indienen van een aanvraag is een keuze geweest van de onderneming gebaseerd op een aanname die achteraf onjuist bleek. Het College heeft al meerdere keren geoordeeld dat het niet onzorgvuldig is van de minister om in dat geval geen aanleiding te zien de aanvraag inhoudelijk te beoordelen. De minister heeft in het verweerschrift twee uitspraken genoemd. Er is geen aanleiding om in dit geval anders te oordelen. Dat nog niet op de subsidieaanvraag voor Q4 2021 was beslist, stond de onderneming niet in de weg om tijdig een aanvraag in te dienen. Het niet tijdig indienen van een aanvraag voor Q1 2022 komt dus voor rekening en risico van de onderneming.
5. De minister heeft de TVL-subsidie terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. W.J.A.M. van Brussel de griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen