ECLI:NL:CBB:2024:763

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 september 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
23/634
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor immateriële schade na afwijzing subsidieaanvraag COVID-19

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 september 2024 uitspraak gedaan in het beroep van een ondernemer tegen de afwijzing van zijn subsidieaanvraag voor het derde kwartaal van 2021. De minister van Economische Zaken had de aanvraag afgewezen op basis van gegevens van de Belastingdienst, waaruit bleek dat de ondernemer niet voldeed aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies. Het College heeft vastgesteld dat de minister de aangifte omzetbelasting van de ondernemer moest gebruiken om de omzet en het omzetverlies te berekenen, zonder onderscheid te maken op basis van de activiteiten die de omzet genereerden. Het College oordeelde dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd was en dat er geen sprake was van strijd met artikel 7:7 van de Algemene wet bestuursrecht.

Echter, het College constateerde ook dat de redelijke termijn voor de behandeling van het beroep was overschreden, wat volledig aan het College zelf te wijten was. De ondernemer heeft recht op een schadevergoeding van € 500,- voor deze overschrijding. Daarnaast heeft het College de Staat veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de ondernemer, vastgesteld op € 437,50, voor de rechtsbijstand die hij heeft ontvangen in verband met het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak benadrukt het belang van een tijdige behandeling van beroepszaken en de gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn voor de betrokken partijen.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/634

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

Rechter: mr. R.W.L. Koopmans

Griffier: mr. A.A. Dijk

Partijen

[naam 1] ,handelend onder de naam
[naam 2], te [plaats] , (de ondernemer), waarvoor aanwezig is [naam 3]
en

de minister van Economische Zaken, vertegenwoordigd door mr. M. Achalhi enmr. T. Khidous

en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid)

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de Staat tot betaling aan de ondernemer van een vergoeding voor immateriële schade van € 500,-;
  • veroordeelt de Staat in de proceskosten van de ondernemer voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding tot een bedrag van € 437,50.

Overwegingen

De minister heeft de subsidieaanvraag van de ondernemer voor Q3 van 2021 afgewezen omdat uit de gegevens van de Belastingdienst blijkt dat niet is voldaan aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies.
Het is vaste jurisprudentie van het College dat als een onderneming over haar gehele omzet omzetbelasting betaalt, de minister de aangifte omzetbelasting moet gebruiken voor het bepalen van de omzet en het berekenen van het omzetverlies. Er wordt geen onderscheid gemaakt op grond van de activiteiten waarmee die omzet gegenereerd wordt. De minister hoefde de opbrengst van de verkoop van de kavel daarom niet buiten beschouwing te laten.
Het bestreden besluit bevat geen motiveringsgebrek. De minister heeft voldoende gemotiveerd gereageerd op de kernpunten uit het bezwaarschrift. Van strijd met artikel 7:7 van de Algemene wet bestuursrecht is ook geen sprake. Het verslag van de hoorzitting zit in het dossier.
4.1
Het College stelt vast dat op het moment van deze uitspraak de redelijke termijn (afgerond) met één maand is overschreden. Dat betekent dat de ondernemer recht heeft op
€ 500,- schadevergoeding. De overschrijding is volledig toe te rekenen aan het College, nu de behandeling van het bezwaar minder dan zes maanden in beslag heeft genomen, terwijl de behandeling van het beroep meer dan anderhalf jaar heeft geduurd. Het College zal daarom op de voet van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht de Staat veroordelen tot betaling van een bedrag van € 500,- aan de ondernemer.
4.2
Het College veroordeelt de Staat tot vergoeding van de proceskosten die de ondernemer heeft gemaakt in verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. A.A. Dijk