ECLI:NL:CBB:2024:740

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 september 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
23/723
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in het kader van de regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19

Op 30 september 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23/723. De zaak betreft een beroep van een onderneming tegen de minister van Economische Zaken en de Staat der Nederlanden, in het kader van de regeling voor subsidie vaste lasten financiering COVID-19. De onderneming, vertegenwoordigd door mr. M. Vaas, heeft schadevergoeding gevraagd wegens overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van haar verzoek. De minister werd vertegenwoordigd door mr. M. Achalhi en mr. T. Khidous.

Het College heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat niet is gebleken van een onrechtmatig besluit. Echter, het College heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met een jaar is overschreden, waarvan elf maanden toerekenbaar aan de bezwaarfase en één maand aan de beroepsfase. Op basis van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht heeft het College de minister veroordeeld tot betaling van € 966,67 aan de onderneming en de Staat tot betaling van € 83,33, als schadevergoeding voor immateriële schade.

Daarnaast zijn de minister en de Staat ieder veroordeeld tot betaling van de helft van de proceskosten die de onderneming heeft gemaakt in verband met het verzoek om schadevergoeding. Deze kosten zijn vastgesteld op € 437,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is mondeling gedaan en is vastgelegd in een proces-verbaal.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/723

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

Rechter: mr. R.W.L. Koopmans

Griffier: mr. A.A. Dijk

Partijen

[naam], te [plaats] (de onderneming), vertegenwoordigd door
mr. M. Vaas
en

de minister van Economische Zaken, vertegenwoordigd door mr. M. Achalhi enmr. T. Khidous

en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid)

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de minister tot betaling aan de onderneming van een vergoeding voor immateriële schade van € 966,67;
  • veroordeelt de Staat tot betaling aan de onderneming van een vergoeding voor immateriële schade van € 83,33;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van de onderneming voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding tot een bedrag van € 218,75;
  • veroordeelt de Staat in de proceskosten van de onderneming voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding tot een bedrag van € 218,75.

Overwegingen

1 De onderneming refereert zich aan het oordeel van het College. Het beroep is ongegrond nu niet is gebleken van een onrechtmatig besluit.
2.1
Het College stelt vast dat op het moment van deze uitspraak de redelijke termijn met een jaar is overschreden. Dat betekent dat de onderneming recht heeft op € 1.000,- schadevergoeding. Van de overschrijding is een periode van elf maanden toe te rekenen aan de bezwaarfase en een periode van één maand aan de beroepsfase. Het College zal daarom op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht de minister veroordelen tot betaling van een bedrag van € 966,67 (11/12 x € 1.000,-) aan de onderneming en de Staat veroordelen tot betaling van een bedrag van € 83,33 (1/12 x € 1.000,-) aan de onderneming.
2.2
De minister en de Staat worden ieder veroordeeld tot vergoeding van de helft van de proceskosten die de onderneming heeft gemaakt in verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van
€ 875,- en een wegingsfactor 0,5).
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. A.A. Dijk