ECLI:NL:CBB:2024:690

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
23/2018
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag COVID-19 op grond van evenredigheidsbeginsel

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De aanvraag was ingediend door een onderneming, die op 30 mei 2023 een melding deed, welke door de minister van Economische Zaken op 1 juni 2023 werd aangemerkt als een pro-forma-aanvraag. De minister heeft deze aanvraag afgewezen, omdat deze te laat was ingediend. De onderneming heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 6 november 2023. De onderneming heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.

Het College heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, omdat er voldoende informatie beschikbaar was om tot een oordeel te komen. De aanvraag voor subsidie voor het eerste kwartaal van 2022 kon worden ingediend van 28 februari 2022 tot en met 31 maart 2022. De minister is verplicht een aanvraag af te wijzen als deze niet tijdig is ingediend, en er zijn geen wettelijke grondslagen om hiervan af te wijken. De onderneming voerde aan dat gezondheidsproblemen van de oud-bestuurster en haar echtgenoot de reden waren voor de late indiening van de aanvraag. Het College oordeelde echter dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, omdat de onderneming zelf verantwoordelijk is voor het tijdig indienen van de aanvraag. Ondanks de medische problemen was het de onderneming in eerdere aanvraagperiodes wel gelukt om tijdig aanvragen in te dienen. Het College concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de afwijzing onevenredig maken.

De uitspraak werd gedaan door mr. B. Bastein, met mr. L.N. Foppen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 8 oktober 2024. Het beroep van de onderneming is ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/2018
uitspraak zonder zitting van de enkelvoudige kamer van 8 oktober 2024 in de zaak tussen

[naam] B.V., te [plaats] (onderneming)

en

de minister van Economische Zaken

Procesverloop

Met het besluit van 1 juni 2023 heeft de minister de melding van de onderneming van
30 mei 2023 aangemerkt als pro-forma-aanvraag om een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal (Q1) van 2022 en deze vervolgens afgewezen.
Met het besluit van 6 november 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Beoordeling

1 Het College doet uitspraak zonder zitting, omdat het na lezing van het beroepschrift en de andere stukken in het dossier over voldoende informatie beschikt om tot een oordeel te komen. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een zitting in dat geval niet nodig is.
2.1
Een subsidieaanvraag voor Q1 van 2022 kon worden ingediend in de periode van
28 februari 2022 (vanaf 8.00 uur) tot en met 31 maart 2022 (vóór 17.00 uur). Uit de TVL volgt dat de minister een aanvraag moet afwijzen als deze niet tijdig is ingediend. De Awb en de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waar de TVL op gebaseerd is) bieden geen grondslag om daarvan af te wijken.
2.2
Als een ondernemer na het verstrijken van de aanvraagperiode contact opneemt met de minister om een probleem bij de aanvraag te melden, merkt de minister deze melding aan als pro-forma-aanvraag en beoordeelt hij vervolgens of de door een ondernemer aangevoerde omstandigheden aanleiding geven om hem op grond van het evenredigheidsbeginsel alsnog de mogelijkheid te bieden een aanvraag in te dienen. Bij die beoordeling neemt de minister als uitgangspunt dat het de eigen verantwoordelijkheid van ondernemers is om tijdig een aanvraag in te dienen. In sommige gevallen vindt de minister het tegenwerpen van deze eigen verantwoordelijkheid echter niet evenredig. Dan gaat het om gevallen waarin ten tijde van de aanvraagperiode sprake was van ‘ernstige persoonlijke omstandigheden’. Ondernemers kunnen ook een beroep doen op ‘overige omstandigheden’. Zie ook de uitspraak van het College van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293) [1] waarin deze werkwijze van de minister is besproken. Het College merkt op dat het daarbij gaat om beleid dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel. Daaraan zal ook het bestreden besluit worden getoetst.
3 De onderneming heeft aangevoerd dat de oud-bestuurster van de onderneming door gezondheidsproblemen niet in staat is gebleken om zicht te houden op de TVL-aanvragen. Ook haar echtgenoot kampte met gezondheidsproblemen. Onder die omstandigheden zou coulance toegepast moeten worden, omdat klip en klaar is dat de onderneming recht zou hebben gehad op subsidie.
4 Het College is van oordeel dat in dit geval het afwijzen van de aanvraag niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het de eigen verantwoordelijkheid van de onderneming is om zich op de hoogte te stellen van de vereisten om voor subsidie in aanmerking te komen en in de gaten te houden wanneer de aanvraag moet worden ingediend. Uit de overgelegde medische informatie blijkt dat de oud-bestuurster en haar echtgenoot te maken hadden met ernstige medische problemen. De minister wijst er echter terecht op dat het voor andere aanvraagperiodes wel is gelukt om tijdig een aanvraag in te dienen, terwijl de medische problemen ook in die periodes aanwezig waren. Daarnaast had de onderneming er, gelet op de medische problematiek, voor kunnen kiezen om de aanvraag te laten doen door iemand anders. Al met al is niet gebleken dat het voor de onderneming niet mogelijk was om tijdig een aanvraag voor Q1 van 2022 te doen. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die de afwijzing onevenredig maken.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. L.N. Foppen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2024.
w.g. B. Bastein w.g. L.N. Foppen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat u kunt doen als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kunt u in verzet gaan bij het College. U doet dit door in een brief (het verzetschrift) toe te lichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak. Zorg ervoor dat het College uw verzetschrift op tijd ontvangt, namelijk binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. In uw verzetschrift kunt u het College vragen om mondeling te mogen toelichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak.

Voetnoten

1.De uitspraken van het College zijn te vinden op www.rechtspraak.nl.