ECLI:NL:CBB:2024:677

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
23/1154
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag voor warmtepomp in bijgebouw door minister van Klimaat en Groene Groei

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in het geschil tussen [naam] en de minister van Klimaat en Groene Groei, betreffende de afwijzing van een subsidieaanvraag voor een warmtepomp in een bijgebouw. De minister had op 31 januari 2023 de aanvraag van [naam] voor subsidie op grond van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies afgewezen, omdat het bijgebouw niet als woning wordt beschouwd. De minister oordeelde dat [naam] de aanvraag als eigenaar-bewoner had ingediend, terwijl het bijgebouw niet als hoofdverblijf wordt gebruikt. Dit leidde tot de conclusie dat de aanvraag als zakelijke aanvraag moest worden beoordeeld, waarvoor andere voorwaarden gelden.

Tijdens de zitting op 2 september 2024 heeft [naam] betoogd dat de gebouwen volgens de WOZ-gegevens als één woning worden gezien en dat hij het bijgebouw voor 90 procent voor privédoeleinden gebruikt. Desondanks oordeelde het College dat [naam] in het bijgebouw geen hoofdverblijf heeft en dat de minister de aanvraag terecht als zakelijke aanvraag heeft beoordeeld. De relevante artikelen uit de Regeling werden besproken, waarbij werd vastgesteld dat een eigenaar-bewoner een natuurlijke persoon is die een woning in eigendom heeft en daarin zijn hoofdverblijf heeft.

Het College concludeerde dat de minister de aanvraag op goede gronden had afgewezen, omdat [naam] niet als eigenaar-bewoner van het bijgebouw kon worden aangemerkt. Het beroep van [naam] werd ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 oktober 2024.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1154

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 oktober 2024 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats]

en

de minister van Klimaat en Groene Groei

(gemachtigde: mr. E. Hol)

Procesverloop

Met het besluit van 31 januari 2023 heeft de minister de aanvraag van [naam] voor een subsidie op grond van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (Regeling) voor een investering in een warmtepomp afgewezen.
Met het besluit van 5 april 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het daartegen door [naam] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
[naam] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[naam] heeft nadere stukken ingediend.
De zitting was op 2 september 2024. Daaraan hebben [naam] en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Overwegingen

1. [naam] is eigenaar van een vrijstaand woonhuis met daarbij een carport en een bijgebouw dat gedeeltelijk als kantoor-/studeerruimte wordt gebruikt. In zowel het woonhuis als het bijgebouw heeft [naam] een warmtepomp laten plaatsen, en hij heeft voor beide warmtepompen subsidie aangevraagd. De subsidieaanvraag voor de warmtepomp in het woonhuis is ingewilligd. Deze zaak gaat over de afwijzing van de subsidieaanvraag voor de warmtepomp in het bijgebouw.
2 De minister heeft de subsidieaanvraag afgewezen omdat [naam] de aanvraag heeft ingediend als eigenaar-bewoner, terwijl het bijgebouw niet wordt gebruikt als woning maar als studeer-, werk- en bedrijfsruimte. Daarom heeft de minister de aanvraag aangemerkt en beoordeeld als zakelijke aanvraag. Voor zakelijke aanvragers geldt als vereiste dat zij de subsidie moeten aanvragen voordat ze de investeringen doen. Omdat [naam] de warmtepomp heeft aangeschaft voordat hij de subsidieaanvraag deed, voldoet hij niet aan de vereisten voor zakelijke aanvragers.
3 [naam] wijst erop dat uit de WOZ-gegevens blijkt dat alle gebouwen bij elkaar worden gezien als één woning met één gebruiksdoel (wonen). Ook de Belastingdienst beschouwt de gebouwen als één geheel. Er is inderdaad ook een bedrijf gevestigd in het bijgebouw, maar [naam] gebruikt het gebouw voor 90 procent voor privédoeleinden. Hij heeft de warmtepomp ook uit zijn privévermogen betaald. Hij vraagt om coulance, aangezien hij de aanvraag naar eer en geweten als eigenaar-bewoner heeft ingediend.

Oordeel van het College

4 Tussen partijen is niet in geschil dat als de aanvraag moet worden beschouwd als zakelijke aanvraag, zoals de minister heeft gedaan, deze op goede gronden is afgewezen. In deze zaak moet het College daarom de vraag beantwoorden of de minister terecht tot de conclusie is gekomen dat [naam] geen eigenaar-bewoner is van het bijgebouw en de aanvraag daarom moest worden beoordeeld als zakelijke aanvraag.
5 Op grond van artikel 4.5.2, tweede lid, van de Regeling, verstrekt de minister subsidie aan eigenaar-bewoners voor het plaatsen van onder meer een warmtepomp. Op grond van artikel 4.5.1 van de Regeling is een ‘eigenaar-bewoner’ een natuurlijke persoon die een woning in eigendom heeft waarin hij zijn hoofdverblijf heeft. Hetzelfde artikel definieert ook wat een ‘woning’ is. Voor zover hier relevant wordt daaronder verstaan een gebouwde onroerende zaak die een zelfstandige woongelegenheid vormt en in de basisregistratie met een woonfunctie is geregistreerd.
6 Het bijgebouw staat fysiek los van het woonhuis en is een aparte onroerende zaak. Nog afgezien van het antwoord op de vraag of het bijgebouw een zelfstandige woongelegenheid vormt en dus als ‘woning’ kan worden aangemerkt, oordeelt het College dat [naam] in het bijgebouw niet zijn hoofdverblijf heeft. [naam] heeft zijn hoofdverblijf in het woonhuis en de verlening van de subsidie voor de warmtepomp voor het woonhuis is daarmee in overeenstemming. Het is niet mogelijk om meer dan één hoofdverblijf te hebben. Dat alle gebouwen samen voor de WOZ als één woning worden beschouwd, maakt dit oordeel niet anders omdat de Regeling voor de definitie van ‘eigenaar-bewoner’ en ‘woning’ niet aansluit bij de WOZ-gegevens. Op grond van de definities zoals opgenomen in de Regeling, kan [naam] niet worden aangemerkt als eigenaar-bewoner van het bijgebouw. De minister heeft de aanvraag van [naam] voor het bijgebouw dan ook terecht beoordeeld als zakelijke aanvraag.
Conclusie
7 De minister heeft de aanvraag van [naam] op goede gronden afgewezen. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.O. Kerkmeester, in aanwezigheid van mr. T.D. Geldof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2024.
w.g. H.O. Kerkmeester w.g. T.D. Geldof