ECLI:NL:CBB:2024:637

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
22/716
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroepschrift inzake subsidie COVID-19

Op 17 september 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan op het verzet van [naam 1] B.V. tegen de eerdere uitspraak van 9 augustus 2022, waarin het College het beroep van de onderneming niet-ontvankelijk had verklaard wegens termijnoverschrijding. De onderneming had op 13 april 2022 een beroepschrift ingediend tegen het besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat van 23 februari 2022. Het College oordeelde dat de termijnoverschrijding niet aan de onderneming kon worden toegerekend, omdat de directeur, [naam 2], overtuigend had verklaard dat hij het besluit pas kort na het verstrijken van de termijn had ontvangen door problemen met de post. Het College concludeerde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was en verklaarde het verzet gegrond. De eerdere uitspraak vervalt en het onderzoek wordt hervat in de stand waarin het zich bevond. Tevens werd de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de onderneming, begroot op € 437,50.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/716

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2024 op het verzet van

[naam 1] B.V., te [plaats] (de onderneming)

(gemachtigde: mr. J. Berns)

Procesverloop

De onderneming heeft verzet gedaan tegen de uitspraak van het College met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, dus zonder zitting, van 9 augustus 2022.
De zitting was op 9 februari 2023. Namens de onderneming heeft [naam 2] , directeur, aan de zitting deelgenomen.
Het College heeft het onderzoek ter zitting geschorst in afwachting van de uitspraak van het College op het beroep van de onderneming in de zaak met nummer 22/2076. In die zaak heeft het College op 11 december 2023 uitspraak gedaan.
Geen van de partijen heeft, nadat zij zijn gewezen op hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord, verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht. Het College heeft daarna bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. De onderneming heeft op 13 april 2022 een beroepschrift ingediend tegen het besluit op bezwaar van de minister van Economische Zaken en Klimaat (thans: de minister van Economische Zaken) van 23 februari 2022. Met de uitspraak van 9 augustus 2022 heeft het College het beroep niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de beroepstermijn is overschreden en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
2 Vaststaat dat het besluit van 23 februari 2022 op die dag op de juiste wijze bekend is gemaakt door verzending per post aan het adres van de onderneming. De laatste dag waarop tijdig een beroepschrift kon worden ingediend was dus 6 april 2022. Het beroepschrift is op 13 april 2022 zowel digitaal ingediend als verzonden per post en is daarom te laat.
3 Voor het kader voor de beoordeling van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding verwijst het College naar zijn uitspraak van 30 januari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:31). In de eerste plaats moet worden beoordeeld of de termijnoverschrijding aan de ondernemer kan worden toegerekend. Die vraag beantwoordt het College ontkennend. Op de zitting heeft de [naam 2] op voor het College overtuigende wijze verklaard dat hij het besluit van 23 februari 2022 pas kort na het verstrijken van de beroepstermijn in handen heeft gekregen en uiteengezet dat dit het gevolg is geweest van structurele problemen met de post in het bedrijfsverzamelgebouw waarin de onderneming haar bedrijfsruimte huurt. Die problemen zijn besproken in een huurdersoverleg, waarvan de onderneming de notulen heeft overgelegd. Daaruit komt naar voren dat maatregelen zijn genomen. Die hebben er echter niet te geleid dat de distributie van ontvangen poststukken vlekkeloos verloopt, onder meer doordat niet alle huurders ten onrechte aan hen gegeven poststukken meteen doorgeven aan de geadresseerde. Hoewel de onderneming (met haar medehuurders) hier een verdere inspanning had kunnen verrichten, is het College in deze omstandigheden en gelet op de beperkte omvang van de termijnoverschrijding van oordeel dat het te laat indienen van het beroepschrift slechts in geringe mate aan de onderneming te verwijten is. Omdat vervolgens niet is gebleken van contra-indicaties als bedoeld in 3.3 van de uitspraak van 30 januari 2024 om de termijnoverschrijding niet aan de onderneming toe te rekenen, is deze verschoonbaar.
4 Het verzet is gegrond, de uitspraak van 9 augustus 2022 vervalt en het onderzoek wordt hervat in de stand waarin het zich bevond.
5 De minister moet de proceskosten van het verzet vergoeden. Het College begroot deze op € 437,50 (0,5 punt x waarde per punt € 875,- x wegingsfactor 1,0).

Beslissing

Het College:
  • verklaart het verzet gegrond;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van de onderneming tot een bedrag van
€ 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van E.A. van der Meel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2024.
w.g. T.G.M. Simons w.g. E.A. van der Meel